Grond
m. (-en), I. de bodem waarop wij leven, de oppervlakte der aarde: de grond dreunt; takken, die neerhingen tot de grond; de grond was met bloemen bedekt; - laag bij de grond blijven, zich laag bij de gr(md houden, (fig.) geen buitensporige dingen doen, (ook) geen hoogvlieger zijn; laag bij de grond (van uitingen), plat, niet v...