gezicht - Zelfstandignaamwoord
1. (anatomie) de voorkant van een menselijk hoofd
♢ De neus, de mond en de ogen zijn delen van het gezicht.
2. het vermogen om te kunnen te zien
♢ Zijn gezicht ging achteruit en daarom moest hij een bril gaan dragen.
3. dat wat men ziet, een landschap
♢ Van op die bergtop zie je een mooi gezicht.
gezicht - Werkwoord
1. voltooid deelwoord van zichten
Uitdrukkingen en gezegden
♦ num=1
recht in het gezicht kijken|de ander aankijken, in de ogen kijken
♦ num=1
recht in het gezicht zeggen|een mening openlijk aan een aanwezige meedelen
♦ num=2
op het eerste gezicht|vluchtig bezien, oppervlakkig bekeken
♦ num=2
het tweede gezicht|helderziendheid, voor anderen verborgen beelden kunnen zien
♦ num=3
in het (ge)zicht komen|met het oog waarneembaar worden
♦ num=3
een mooi gezicht|een gelaat met goede verhoudingen en regelmatige trekken
♦ num=3
dat is geen gezicht|een onaangenaam tafereel
Synoniemen
[1] gelaat
Verwante begrippen
[1] bakkes, plaat, ponem, smoel, tronie, [2] gehoor, reuk, smaak, [3] aanblik, beeld, tafereel, oog, ogenschouw, waarneming
Gepubliceerd op 04-12-2017
gezicht
betekenis & definitie