Suriname is sedert den aanvang der vestiging van Europeanen een landbouwende kolonie geweest; de economische geschiedenis van de kolonie leert men uit de geschiedenis van dien landbouw kennen. Onder die omstandigheden was er voor de ontwikkeling van andere industrieën, dan die onmiddellijk met den landbouw verband hielden, weinig plaats. Geschoolde werkkrachten ontbraken en met de onontwikkelde slaven als arbeidskracht waren industrieën, die skilled labour vereischten, feitelijk onmogelijk. Daarbij kwam de mededinging van Europa en de Vereenigde Staten. En eindelijk zou de ontwikkeling van industrieën met de handelsbelangen van het moederland strijdig geacht en van bestuurswege niet aangemoedigd zijn. Als voorbeeld strekke het gebeurde met de raffinaderijen op St. Eustatius. (Zie LANDBOUW).
Onder deze omstandigheden mag het een wonder heeten, dat er in Suriname enkele nijverheids-bedrijven vallen aan te wijzen. Veel is er beproefd en te niet gegaan zonder een spoor achter te laten; van hetgeen beproefd en al of niet in het leven is gebleven volgt hier een overzicht, dat geen aanspraak maakt op volledigheid:
Houtbewerking.
Alleen reeds door de houtproductie zou Suriname een kolonie kunnen zijn van groote belangrijkheid; de bezwaarlijke afvoer is tot dusver het beletsel geweest. Voor de eigen behoefte was een klein aantal zaagmolens groot genoeg; te groot nog zelfs: een stoomzaagmolen aan de Coppename, bij den mond van de Kalebaskreek, in het eerste kwartaal der 19de eeuw gebouwd, werd in 1831 afgebroken. Niet beter ging het de gouvernements-stoomzaagmolen Andresa aan den linkeroever der Coppename, even voorbij de monding van de Wajombo; deze werd in 1850 verlaten en de werktuigen werden door een particulier gebruikt voor een anderen molen in de nabijheid van Paramaribo. Beter ging het met de later bij Paramaribo opgerichte stoomzaagmolens, thans 4 in getal. Zij zagen in hoofdzaak planken en richels voor de plaatselijke behoefte. Voorts zijn er nog zaagmolens op
de plantages Alliance en Marienburg, die alleen voor eigen gebruik zagen en een klein molentje op Gelderland aan de Boven-Suriname. De 4 molens bij Paramaribo
kunnen ieder gemiddeld in 10 werkuren 10 blokken van ± 1 ½ M3 . verwerken. Voorts zijn er te Paramaribo twee inrichtingen voor houtbewerking. De eene legt zich toe op het schaven, rabatten, enz. van planken, de tweede - met motor - op het maken van meubelen.
Steenfabrieken en kalkbranderijen.
Bij de groote behoefte aan baksteen voor den aanleg van suikerfabrieken en voor den bouw van sluizen, was het te verwachten, dat men zou trachten in de kolonie zelve steenen te bakken. Aan grondstof daarvoor ontbrak het niet, maar niettemin is de geschiedenis der steenbakkerijen een verhaal van mislukkingen. Reeds uit het begin van de 18de eeuw dateeren de berichten, omtrent de oprichting van steenbakkerijen aan de Para-rivier (Hartsinck), maar deze maakten alleen goede zaken wanneer de scheepvaart gestremd was en geraakten spoedig in verval (zie HANDEL EN SCHEEPVAART). Op het einde van de 18de eeuw werd in de Hoer-Helenakreek een steen- en tichelfabriek opgericht, van welker lotgevallen verder niets bekend is. Evenmin vindt men berichten over de later opgerichte en weer verdwenen steenbakkerijen op de plantages Monnikendam, Nieuwgrond en Petersburg. Volgens den Surin.
Staatk. Almanach voor 1795 was er aan Braamspunt een kalkbranderij, waaromtrent men verder geen berichten vindt. De onder het bestuur van den Gouverneur Schimpf van gouvernements-wege opgerichte steenbakkerij en kalkbranderij op Charlesburg, nabij Paramaribo, bleek spoedig een mislukking. Langer hield de steenbakkerij op de plantage Clevia aan de Beneden-Suriname het uit, n.l. van 1879 tot 1889, maar ook deze moest stop gezet worden omdat er toen geen vraag was naar het product. Men gebruikte voor bouwwerken liever oude steenen van gesloopte plantages of van suikerplantages, die in cacaoplantages werden omgezet. Gedurende den bouw der sluizen in het Saramacca-kanaal liet het gouvernement daarvoor op Uitkijk steenen bakken.
Ten slotte is nog te vermelden de oprichting in 1906 van een steenfabriekje met een voortbrengings-vermogen van ± 2000 steenen, n.l. cementsteenen, die geheel uit de hand gemaakt werden. Ook deze poging is van korten duur geweest. Een in 1768 van bestuurswege op Worsteling Jacobs aan de Boven-Suriname opgerichte steenspringerij, werd in 1837 opgeheven. De granietblokken werden gebruikt als
oeverversterking bij de forten Zeelandia. en Nw Amsterdam.
Leerlooierij.
Een in 1903 opgerichte leerlooierij kon niet in stand blijven. Het productwas goed, maar het leer kreeg door het gebruikte looimiddel, mangrovebast, een roode kleur, die het deed achterstaan bij het ingevoerde leer, niettegenstaande dit ± 30 cent per
K.G. duurder verkocht werd. Na een achttal jaren te hebben bestaan werd de looierij gesloten. In verband met de hooge leerprijzen, tengevolge van den oorlog, is zij
sedert Aug. 1915 weer in werking. Ook Nw Nickerie heeft een kleine looierij.
Maïs- en rijst-molens.
Een in de vijftiger jaren der vorige eeuw te Paramaribo bestaan hebbende windmolen ter vermaling van maïs moest worden stilgezet en afgebroken.
De toenemende rijstbouw gaf in de laatste jaren - sedert 1909 - aanleiding tot de oprichting van pelmolens, waarvan er thans vijf in de kolonie bestaan. Het zijn nog kleine inrichtingen, die echter, wegens den ongeregelden aanvoer van ongebolsterde rijst, niet geregeld kunnen doorwerken.
Broodbakkerijen.
Van de vele bakkerijen te Paramaribo hebben drie zich ingericht met stoomovens en met motoren als beweegkracht voor de kneed-machines, enz.
Ijsfabrieken.
In de behoefte aan ijs voor allerlei doeleinden is waarschijnlijk reeds vroeg voorzien door aanvoer uit de Vereenigde Staten. Ter bevordering hiervan werd bij Gouv. res. van 11 Juni 1840 aan zekeren F.W. Cragin het uitsluitend privilegie verleend om voor den tijd van 10 jaren ijs in te voeren. Omstreeks 1860 heeft een ondernemend handelshuis te Paramaribo een ijshuis gebouwd ter berging van scheepsladingen uit Noord Amerika aangevoerd ijs, vruchten, groenten, enz. Het was een poging om te onderzoeken of ijs een levensbehoefte zou blijken; de uitkomst leerde van niet en de aanvoer werd gestaakt. Omstreeks 1880 is hetzelfde nogmaals beproefd door een andere firma, die een nieuw ijshuis bouwde en daaraan een gelegenheid verbond om afgekoelde dranken te gebruiken.
Maar ook deze onderneming hield geen stand, evenmin als de aanvoer van ijs uit Demerary van 1879-1882. In 1891 werd door de toenmalige firma Strater, Esser & Co. te Paramaribo een ijsfabriek opgericht, die in de eerste jaren, ook nadat in 1896 het beheer in handen van de nieuwe firmanten derzelfde firma was overgegaan, met verlies werkte. Allengs is de onderneming anders ingericht, nieuwe werktuigen zijn aangeschaft, meer terrein werd aangekocht ten behoeve van de uitbreiding der fabrieksgebouwen met koelkamers, inrichting voor koolzuurhoudende limonade-bereiding, taplokalen voor bier en wijn, stallen, etc. In de stad heeft de fabriek een groot aantal depots voor den verkoop van limonade, bier en wijn. Voor de ijsbereiding bezigt men het Linde's
ammoniak-compressie-systeem; de blokken ijs uit de cellen worden in de koelkamers bewaard, welker wanden meer dan een meter dik en uit verschillende isoleerende lagen samengesteld zijn. Ruimte in deze kamers wordt verhuurd voor het bewaren van vleesch, visch, vruchten, enz. In de laatste jaren is de fabriek wel verbeterd, niet uitgebreid.
Limonade-fabrieken.
Omstreeks 1907 waren er in Suriname 12 limonade- en spuitwaterfabriekjes, n.l. 10 te Paramaribo, 1 te Nieuw-Nickerie en 1 te Albina. De daarin gebruikte machines waren van Fransch, Engelsch en Duitsch fabrikaat. Het Koloniaal Verslag 1914 vermeldt er nog 7 te Paramaribo en 1 te Nieuw-Nickerie, alle gedreven met handkracht.
Gasfabriek.
De Nederlandsch-Indische Gas-maatschappij te Rotterdam opende op 25 Oct. 1909 hare fabriek te Paramaribo, die met goed gevolg blijkt te werken. De straatverlichting, tot dien tijd petroleumlicht, werd vervangen door gasgloeilicht en het aantal aansluitingen neemt toe. Eigenaardig, dat de concessie verleend werd, juist toen men in de hoofdplaats van de naburige Engelsche Kolonie Demerary de gasverlichting verving door electrisch licht, het voor de tropen aangewezen licht.
Lucifersfabrieken.
In 1892 werd te Paramaribo een lucifersfabriek (s.v.v.) opgericht, waarin aanvankelijk niet anders gedaan werd dan de ingevoerde stokjes voorzien van koppen en de houtjes pakken in doosjes, die in den vorm van spanen eveneens waren ingevoerd en slechts behoefden beplakt te worden. Een tweede dergelijke ‘fabriek’ werd in 1909 opgericht. Beide inrichtingen werken thans met stoom en voldoen aan de meest moderne eischen; zij maken zelf de stokjes en doosjes van inlandsch hout, dat evenwel nog niet de deugden bezit van het Europeesche hout. Daar het productie-vermogen het gebruik overtrof, moesten de fabrieken nu en dan stil gezet worden. In 1913 is er een derde fabriek bijgekomen en volgens het Koloniaal verslag over 1914 hebben alle drie dat jaar doorgewerkt.
Zeepfabrieken.
Er bestaan sedert een paar jaar in de kolonie eenige kleine zeepziederijen. Twee van deze (een in de stad en een daarbuiten) schijnen nog door te werken. Beide hebben zich veel moeite gegeven om een marktwaardig product te leveren; deze industrie is echter nog niet van invloed op den invoer van zeep. Men maakt ordinaire blauwe en gele waschzeepen.
Chocoladefabrieken.
Sedert 1909 bezit Paramaribo een chocoladefabriek, waarbij op het eind van 1913 een tweede zich is komen voegen. De eerstgenoemde heeft een gasmotor van 10 paardekracht en een koelkamer. De chocolade wordt niet ontvet; volgens het verslag van den keuringsdienst van Oct.-Dec. 1914, is de verwijdering der cacaoschillen nog onvolledig. De afzet van het product is toenemende.
Sigaretten-fabriek.
In 1913 werd te Paramaribo een sigarettenfabriekje met handkracht opgericht.
Hoedenvlechter
(zie aldaar).
Drukkerijen.
Paramaribo heeft 4 drukkerijen met beweegkracht door motoren (zie ook JOURNALISTIEK). Drie ervan leggen zich, behalve op het drukken harer couranten, toe op de uitvoering van allerlei drukwerk ten behoeve van het publiek, de vierde op eigen drukwerk en couranten. De maatregel door het Gouvernement genomen om als regel het benoodigde drukwerk, dat in de kolonie kan gemaakt worden, niet uit den vreemde te betrekken, werkt gunstig op de ontwikkeling der drukkerijen.
Smederijen,
enz. Onder nijverheid zijn nog te noemen de goed ingerichte smederij der koloniale vaartuigen, waar ook werk voor particulieren wordt verricht, de werkplaats van den spoorweg op Beekhuizen en een tweetal goed geoutilleerde blikslagerijen.
Volgens de berichten in de Surinaamsche nieuwsbladen is men thans -1915 doende om te komen tot de oprichting van een fabriek om uit possentrihout (Hura crepitans) papierpulp te bereiden.
Onder den druk van de werkeloosheid, door den wereldoorlog ontstaan, heeft men te Pamaribo de borstelmakerij ter hand genomen.
Met den landbouw in onmiddellijk verband staan de 5 suikerfabrieken (zie SUIKERRIET), de 4 in werking zijnde koffie-pellerijen, de 23 stoomdrogerijen voor cacao en de bacove-drogerij (zie BACOVE).
Men zie voorts de artikelen BALATA, BOSCHBEHEER en GOUD-INDUSTRIE. De eerst- en de laatstgenoemde industrie hebben den bouw van vrachtvaartuigen tot groote ontwikkeling gebracht.
Als nevenbedrijf van den kleinen landbouw zij ten slotte het kolenbranden genoemd. In de kolonie wordt veel houtskool gebruikt.
Litt. H.H. Dieperink, Verslag van den Landbouw, 't Fabrijkwezen, den Koophandel en Zeevaart in de Kolonie Suriname (Uittreksels uit berigten van leden, correspondenten en departementen der Nederl. Huishoudelijke Maatschappij. Haarlem, 1825, 18de stuk, blz. 116-145). - Fred. Oudschans Dentz. Geschiedk.
Aant. over Suriname en Paramaribo. 1911. - Jaarverslagen v.d. Kamer van Kooph. en Fabr. te Paramaribo. Koloniale Verslagen.
De Nederlandsche Antillen. Curaçao.
De zoutwinning (zie aldaar) is wel de oudste industrie op het eiland. Ook het branden van kalk, benoodigd voor den huizenbouw en de overlaten van dammen is een oud bedrijf. Men gebruikt daartoe brokken kalksteen aan het strand ingezameld. Met klei vermengd als mortel levert de aldus verkregen specie een zeer deugdelijk materiaal. Als brandstof dient hout van het eiland zelf of van Bonaire aangevoerd. Het geheele proces is uitvoerig beschreven in een door Dr.
J. de Hullu medegedeeld rapport van den gouv. gen. van Curaçao, A. Kikkert, van 2 Juli 1817. Ten einde de ontbossching tegen te gaan, werd bepaald, dat men voor het aanleggen, opmaken en afbranden van kalkovens, de toestemming van het gouvernement moest vragen (P.B. 1826, no. 107 en 1833, no. 179). Voor Aruba en Bonaire waren reeds iets vroeger bepalingen gemaakt (P.B. 1824, no. 70 en 75). Het kalkbranden geschiedt nog veelal op dezelfde wijze als vroeger: men stapelt het hout en de kalksteenen bij lagen op elkaar; als brandhout gebruikt men veelal het hout van den manzanilla-boom. Op enkele plantages heeft men sedert eenige jaren een systeem ingevoerd, waarbij het houtverbruik aanmerkelijk minder is; een kalkoven op de landtong bij het Rifwater gebruikt steenkolen als brandstof.
De prijs van de kalk is in de laatste jaren sterk gedaald. Uitvoer naar den vreemde heeft niet plaats.
Een andere oude industrie, - die het karakter van huis-industrie heeft - is de hoedenvlechterij (zie aldaar). Afzonderlijk behandeld is ook de phosphaatwinning (zie PHOSPHAAT) evenals het visscherijbedrijf op de verschillende eilanden.
Een eveneens oud bedrijf op sommige plantages, het maken van onverglaasde aarden potten, verkeert nog in hetzelfde primitieve stadium als eertijds.
Het maken van sigaren en sigaretten, in 1868 nog een vrij winstgevende huis-industrie, heeft, na een kleine opflikkering gedurende den Spaansch-Amerikaanschen oorlog, de concurrentie niet kunnen volhouden.
Curaçao heeft van ouds een groot aantal drukkerijen gehad; thans is er nog een vijftal in werking.
Volgens Simons, Beschr. v.h. eil. Curacao, Oosterwolde 1868, blz. 115, was er toen op het eiland een stoom-meelmolen. Deze bestaat sedert lang niet meer.
De schoeners, die op de verschillende eilanden gebouwd worden zijn - zooals reeds onder AMBACHTEN werd opgemerkt - van ouds in West-Indië beroemd als snelle zeilers. In 1913 werden op Curaçao 3 schoeners en 2 motorbootjes gebouwd. In den tijd van de zeilvaart werden de schepen, die gedurende de orkaanmaanden (zie CYCLONEN) in de haven van Curaçao bleven overliggen, aldaar zoo noodig vertimmerd, waardoor de scheepsbouw tot ontwikkeling kwam. Nog altijd ziet men daar schepen in reparatie.
Met de zoogenaamde ‘Coöperatieve Vereeniging en Nijverheid’ - ± 18 jaren geleden opgericht - heeft de volksvlijt het gebied van onderlinge samenwerking betreden; de vereeniging heeft een touwslagerij, ‘De Ruyter’ geheeten (met als grondstof eerst de pita- en thans de sisal-vezel) en een leerlooierij; zij maakt vooral alpargata's (zie aldaar), vermicelli, Curaçao- en andere likeur. Men doet voorts op Curaçao aan zeepziederij in het klein en men maakt er Angostura-bitter. Reeds in 1881 was er op de plantage Parera een zeep- en kaarsenfabriek opgericht, die echter na korten tijd weer ophield te bestaan.
Een op Curaçao gevestigde Amerikaan, L.B. Smith, die ook de pontonbrug over de haven van Willemstad aanlegde, verkreeg in 1893 concessie tot het boren van artesische putten in rotsgronden en het leggen van leidingen, ten einde het publiek van water te voorzien. Hij boorde op een terrein bij Plantersrust eenige putten tot
een diepte van 40 M., plaatste er windmolens, die een reservoir van ruim 350 M3 . vulden en leidde het water door buizen naar de stad. De drukhoogte van het reservoir is groot genoeg om het water op alle verdiepingen der huizen te brengen. Maar het water was brak en alleen als wasch- en badwater te gebruiken. Later werden te Alabama nieuwe putten gegraven; door windmolens wordt het water opgevoerd naar reservoirs en vandaar met een perspomp opgestuwd naar een ijzeren ketel op een der nabijliggende heuvels, hoog boven het niveau der stad. Na den dood van Smith in 1898 is de concessie in andere handen overgegaan. Dezelfde Smith verkreeg in 1893 concessie tot het maken van inrichtingen ten einde het publiek te voorzien van electrisch licht en electrische kracht. De electrische verlichting breidt zich meer en meer uit, zoodat vergrooting van de centrale ondernomen is.
Curaçao bezit sedert vele jaren een fabriek tot het maken van kunstijs, met een vermogen van 4 ton ijs per dag; de productie van ijs regelt zich echter naar den afzet, die zelden tot 4 ton daags stijgt.
In 1910 bouwde de firma Maduro & Zonen eene inrichting tot destilleeren van zeewater met een vermogen van 50 ton per dag. Het water wordt geleverd volgens een telken jare vast te stellen tarief. Voor 1915 is de prijs ƒ3.50 per 1000 L. voor het publiek en ƒ4.50 ten behoeve van de scheepvaart.
In een der gebouwen, staande op de Groote Werf van de Curaçaosche Handelmaatschappij werd in 1913 een stoomwasscherij ingericht ‘the Curaçao Sanitary Laundry’. Een stoomketel van 20 P.K. levert kracht aan een motor van 10
P.K. en kokend water aan 2 waschkuipen. De wasscherij beschikt over 2 waterreservoirs van 21600 en 36000 L. Vele particulieren maken gebruik van deze inrichting, maar vooral de schepen, die de haven aandoen.
Als een nieuwe tak van nijverheid mag hier nog genoemd worden het in 1912 gestichte struisvogelpark ‘Albertina’, Aanvankelijk stierven eenige der ingevoerde vogels. Volgens het Kol. Verslag 1914 bezat het park eind 1913 26 vogels; de kwaliteit der veeren werd beter en met den verkoop ging het goed.
Ten slotte zij vermeld dat er sprake is van de oprichting van een petroleum-raffinaderij op Curaçao. Zie de Mem. v. Toel. van de verordeningen van 12 Aug. en 28 Nov. 1914 (P.B. nos. 33 en 67 en van de door den Kol. Raad goedgekeurde ontwerp-verordening ter wijziging der algemeene verordening op den in-, uit- en doorvoer en de accijnzen (Gedr. Stukken 1914/1915 no. 29). De bedoeling schijnt te zijn ruwe petroleum van Venezuela en andere plaatsen naar Curaçao te brengen om daar geraffineerd te worden. Curacao zou dan het centrum van verdeeling worden voor dit gedeelte van de wereld.
(Over de op Curaçao in het derde kwartaal van de vorige eeuw uitgeoefende bedrijven en ambachten handelt uitvoerig S. van Dissel in zijn artikel ‘Eenige opmerkingen omtrent den stoffelijken toestand van het eiland Curaçao’. Bijdr. tot de Taal-, Landen Volkenk. v. Ned. Indië, Derde volgr., derde deel (1868) blz. 436-469).
ARUBA. Voor de industrieën op dit eiland zie men onder GOUD-INDUSTRIE, HOEDENVLECHTERIJ, PHOSPHAAT en ZOUTWINNING. Eenige jaren geleden werd er een waterleiding aangelegd. Op het eiland worden goede kotters gebouwd.
Bonaire.
De eenige industrieën van belang zijn de zoutwinning en de hoedenvlechterij. Nu en dan worden er kotters en schoeners gebouwd voor de vaart op Curaçao en Venezuela en zeilbooten voor de vischvangst. Er wordt ook kalk uitgevoerd naar Curaçao en houtskool, tot schade van het houtgewas; de uitvoer van houtskool is aan groote schommelingen onderhevig; van 1911-1913 bedroeg die 14.040,345.380 en 1440 K.G. In twee gedurende de zestiger jaren der vorige eeuw opgerichte steenbakkerijen werd de arbeid in 1869 en in 1896 gestaakt.
St. Martin.
Zoutwinning (zie aldaar) is de industrie van het eiland. Een eigenaardige huisindustrie is de vervaardiging, voornamelijk door vrouwen, van sigaren, Long Toms genoemd, 2 d.M. lang en vrij dun. Men maakt ze uit tabak van Noord Amerika aangevoerd, in twee soorten, gewasschen en ongewasschen. Ze worden verkocht in bosjes van 12 stuks, de eerste tegen 15 à 20, de tweede tegen 10 à 15 cents per bosje. De verdienste schommelt tusschen 15 à 25 cents per pond verwerkte tabak. Geoefende personen kunnen tot 5 pond per dag verwerken.
Van 1908-1910 werden uitgevoerd 7392, 6520 en 7099 bosjes. Latere opgaven zijn niet gevonden. Nu en dan worden ook kleine partijen alpargata's en kleine hoeveelheden zuivelproducten (zie BOTER) uitgevoerd.
St. Eustatius
heeft, nevens den scheepsbouw, geen andere industrie dan die welke in verband staat met het geschikt maken van de katoen voor uitvoer. Het katoenzaad gaat naar een olieslagerij in de nabuurschap. Er wordt een weinig houtskool uitgevoerd. De bijenteelt is beproefd, maar gaf weinig resultaat. Over de suikerraffinaderij in het midden van de 18de eeuw zie LANDBOUW,
Saba.
Over de schoen-industrie op het eind van de 17de en het begin van de 18de eeuw, zie AMBACHTEN. De industrie is verdwenen, maar de herinnering leeft voort in den naam Chrispijn van een gehucht aan de oostzijde van het eiland. Ook katoenen handschoenen werden er, volgens Teenstra, toen gemaakt van eigen geteelde en gesponnen katoen en ook uitgevoerd. In 1876 is ook de ontginning van zwavel aan de noordkust van het eiland door de ‘Mac Nick Sulphur mining Company’ gestaakt, waartoe heeft medegewerkt de moeilijkheid van de verscheping van deze steile kust. Van een uitspringende rots, 900 voet boven de zee gelegen, moest de zwavel met kabels van een stellage worden neergelaten in de schepen, die daar geen ankergrond vonden. Omstreeks 1903/1905 is de exploitatie op nieuw ter hand genomen, doch weer opgegeven.
Een vrij belangrijke huisindustrie, waarmede ± 250 vrouwen en meisjes zich onledig houden is het mooie kant- en borduurwerk, het z.g. ‘Spaansch werk’, dat vooral naar de Vereenigde Staten uitgevoerd en er goed betaald wordt. Ook stroohoeden worden er gemaakt, in geringe hoeveelheid.

Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië
Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)
Gepubliceerd op 25-04-2022
Nijverheid
betekenis & definitie