heet het gegraven kanaal, dat de Dominee-kreek met de Wanica-kreek en alzoo de Suriname- met de Saramacca-rivier verbindt. Reeds in 1745 had Mauricius aan Directeuren der Societeit een plan voor het graven van een kanaal ter lengte van 835 kettingen (van 66 rijnl. voet, dus 17.3 kilometer) gezonden en daarbij gevoegd een inschrijving van planters in de kolonie voor het benoodigde geld, dat begroot werd op één millioen gulden.
Het plan werd echter door Directeuren afgewezen, evenals een ander minder kostbaar plan, naar de opmetingen van Louis Nepveu in 1750, 1751 en 1756 (Zie HARTSINCK). Het Alg. Rijksarchief bezit tal van manuscriptkaarten, betreffende de verbinding tusschen beide rivieren, waaruit blijkt hoezeer de behoefte daaraan gevoeld werd. Van 1786/88 dateert een plan om een kanaal te graven van de redoute Purmerend (tegenover het fort Nieuw-Amsterdam) naar het etablissement Voorzorg aan de Saramacca. Van dit plan werd afgezien om de tallooze postentrie's (zie HURACREPITANS), die geveld zouden moeten worden. Van 1795 dateert een manuscriptkaart in het Rijksarchief van ‘het Kanaal en Pad van Wanica tot in de Wanica-creeq (voor zoover gedolven is)’.
Het kanaal - waarvan een deel reeds vóór 1776 moet zijn gegraven, omdat in Aug. 1776 ‘Ingelanden van 't Pad van Wanika Instantie doen tot verdere voortdelving van 't Canaal aldaar’ - was in 1795 dus nog niet voltooid, maar dat moet kort daarna, vermoedelijk in 1800, geschied zijn, want op de kaart van Moseberg van 1801 is de ‘nieuwe Vaart naar Saramacca’ reeds geteekend, ofschoon, vreemd genoeg, daarop de verbinding met de Dominee-kreek nog ontbreekt. In 1808 en 1809 (zie Publ. van 13 Jan./15 Febr. 1809), onder het Engelsche tusschenbestuur, werd het kanaal verbeterd en geschikt gemaakt voor grootere vrachtvaartuigen. Waar de vloeden van de Suriname- en de Saramacca-rivier elkaar in het kanaal ontmoetten - welk ontmoetingspunt zich, naar gelang van het jaargetijde, verplaatste over een lengte van ± 2 K.M. - had er aanslibbing plaats en moest het kanaal jaarlijks uitgediept en schoongemaakt worden, waartoe de belanghebbende plantages een zeker aantal slaven, de z.g. kommando-negers (zie aldaar) moesten leveren. Groote ponten mochten alleen met springtij door het kanaal varen; de doorvaart van houtvlotten was verboden (G.B. 1834 no. 17. Zie ook G.B. 1836 no. 3). Vóór het door sluizen was afgesloten (zie hieronder) moest men, bij de vaart door het kanaal, met het getij rekening houden, met vloed het kanaal invaren, hetzij van de eene, hetzij van de andere zijde en zorgen op het oogenblik van hoog water op het ontmoetingspunt der beide vloeden aan te komen, om met de intredende eb de reis voort te zetten.
Na den slaventijd hield het schoonmaken met kommando-negers op en nam het gesukkel met de vaart door het kanaal toe. Gouverneur Van Raders had in 1846 een nieuw kanaal ontworpen en met graven laten beginnen, maar op last van de Regeering werd het werk gestaakt (zie hierover Bijdr. tot de kennis d. Nederl. en vreemde koloniën, Utr. 1847, blz. 278-291). In 1857 waagde Gouverneur Schimpf een ander plan, waaraan een begin van uitvoering werd gegeven, maar het werk is in 1859 gestaakt. Nadien werden verscheidene ontwerpen gemaakt, maar ter zijde gelegd op grond van financiëele bezwaren. Aan het onderhoud werd maar matig de hand gehouden. Ingevolge het advies van een in 1880 benoemde commissie werd in 1883 een Priestman-Dredger in werking gesteld, welke echter op den duur niet voldeed en in 1890 werd afgetuigd, opgeborgen en niet weer in gebruik genomen.Het maken van een goede verbinding van Saramacca met Paramaribo bleef aan de orde. In 1870 dienden twee planters aan den Gouverneur Van Idsinga een plan in betreffende een spoorwegverbinding van Saramacca met de hoofdplaats. Tot uitvoering kwam het niet.
Een andere poging om een spoorverbinding tot stand te brengen werd in 1884 door de heeren W.L. Loth en Mr. H. Benjamins gedaan.
In verband met hunne concessie-aanvraag maakte de Gouverneur Smidt in 1886 bij de Koloniale Staten eene verordening aanhangig, die de verordening van 3 Maart 1886 (G.B. no. 69) werd en waarbij den Gouverneur het recht werd gegeven om de concessie te verleenen, hetgeen geschiedde bij res. van 2 Jan. 1890, gewijzigd bij die van 28 Febr. 1890. Het gelukte den concessionarissen niet onder de bepalingen der verordening het noodige kapitaal te verkrijgen. De Gouverneur Van Asch van Wijck bracht daarop op de ontwerp-begrooting voor 1893 een subsidie van ƒ30000 voor een verbinding van Paramaribo met Saramacca door middel van een stoomtram.
Mocht deze tot stand komen dan zou het kanaal alleen geschikt behoeven te blijven voor korjalen en andere kleine vaartuigen. Het plan werd vooral door het lid Julius E. Muller bestreden. De Minister van Koloniën, Baron van Dedem, voerde den post van de begrooting af en liet een onderzoek instellen door den Indischen Waterstaats-ingenieur D.H. Havelaar, die in 1893 daartoe een vijftal maanden in Suriname werkzaam was. Bij de indiening van de ontwerp-begrooting voor 1895 werden de rapporten van dezen ingenieur overgelegd, waarin werd voorgesteld: afsluiting van de Domineekreek, het Saramaccakanaal en de Wanica, van de Suriname en van de Saramacca door schutsluizen en afwateringssluizen, met verdieping en verbreeding van de Domineekreek, het kanaal en de Wanica; de kosten werden geraamd op ƒ454.000. Door uitvoering van dit werk zouden ruim 8200 H.A. gelegen ten noorden van het kanaal op loozing kunnen gebracht worden.
Een ontwerp-verordening tot het aangaan van een geldleening ten behoeve van Productieve Werken werd op 9 Nov. 1894 door de Kol. Staten aangenomen en na goedkeuring door de Staten Generaal, in de kolonie afgekondigd (G.B. 1896 no. 11). Tot uitvoering der werken kwam de ontwerper, de ingenieur Havelaar, 30 Mei 1896 in de kolonie. De sluizen aan den kant van de Suriname-rivier, te Beekhuizen, kwamen in Nov. 1898, die aan den mond der Wanica-kreek, op den voormaligen post Uitkijk, in Jan. 1901 gereed; het kanaal werd verdiept en verbreed en vele te scherpe bochten werden verbeterd. Met het baggeren wordt steeds voortgegaan. (Zie voor verdere bijzonderheden omtrent kanaal en sluizen het Rapp. d. comm. benoemd bij gouv. res. van 19 Aug. 1908, tot het uitbrengen van advies omtrent de wenschelijkheid van den aanleg van eene spoorwegverbinding tusschen Paramaribo en het district Beneden Saramacca. Paramaribo 1909).
Bij verordening van 18 Juli 1904 (G.B. no. 46) was besloten dat, ten laste van de geldleening voor Productieve Werken, de terreinen langs het kanaal en de Wanica zouden worden ingepolderd en, voor zooveel betreft domeingrond, door het graven van leidingen geschikt gemaakt voor landbouw en veeteelt. (Voor bijzonderheden omtrent den Saramaccapolder worde verwezen naar de nota van het koloniaal bestuur, (Bijlagen, Kol Staten 1910/1911, 20-2). Een bij res. van 25 Jan. 1905 benoemde commissie had in haar Rapport van 1 Sept. 1905, Landsdrukkerij 1906,
de wenschelijkheid betoogd van de oprichting van een centrale suikerfabriek in den polder, maar achtte dan een spoorweg naar Paramaribo onontbeerlijk. De bovengenoemde commissie adviseerde tot den aanleg van den spoorweg. Noch deze, noch de suikerfabriek is tot stand gekomen.