Iedere jongen kent de namen van de bekendste lassowerpers uit de Wild West-lectuur: Buffalo Bill en Winnetou, het opperhoofd der Apachen. Als hij padvinder is, dan heeft hij zelf geleerd de lasso behendig te slingeren.
Een lasso is een leren riem of een gevlochten koord van tien a vijftien meter lengte, dat vooral door de Indianen en de veehoeders (cowboys) van Noord- en ZuidAmerika veel werd gebruikt. De lasso, die meestal met het ene einde aan den zadel is bevestigd, eindigt in een losse lus. Deze wordt door de ruiters met grote vaardigheid op verscheiden meters afstand om den kop van een te vangen dier geslingerd, dat hierdoor volkomen machteloos wordt.
De lasso is niet alleen bekend in Amerika, doch ook op de Philippijnen, op Celebes, in het hoogland van Bali en in Kameroen in Afrika. De oude Egyptenaren kenden haar reeds, evenals de Parthen en de Hunnen en nog heden wordt zij in Europa in de poesta’s van Hongarije door de Magyaarse herders gebruikt.