Lasso
(Sp.), v. (-’s), werpkoord met strik: paarden, buffels met een lasso vangen.
Marc De Coster (2020-2025)
(1991) (stud.) mannelijk lid. • Lasso, (Ams) herenlid. (Albert Gillissen & Paul Olden: Het eerste Nederlandse Studentenwoordenboek. 1991) • En kennelijk is er buiten het corps geen studentenleven, getuige de uitgebreide verhandeling over feuten, zooien, brallen en disputen. Het jargon voor seks: uit je kruis blaffen of je lasso tusse...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Wiktionary (2019)
lasso - Zelfstandignaamwoord 1. een touw met verschuifbare lus om door er mee te gooien koeien en paarden ermee te vangen. Synoniemen vangtouw
A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)
[v. Sp. lazo, van Lat. laqueus = strik, strop] riem van leer of touw, 10 tot 30 m lang, aan één einde met een strik of lus, door veehoeders (spec. in Amerika) gebruikt om half wild vee te vangen.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: