Evenals van alle andere mensen moeten we ook van de Eskimo’s aannemen, dat ze oorspronkelijk uit Centraal-Azië afkomstig zijn. Zeer waarschijnlijk hebben ze lange tijden aan de kust van Oost-Azië gewoond in het gebied van de Amoer (noordgrens van Mantsjoerije).
Daar jaagden zij op zeezoogdieren, die er veel voorkwamen. De zeezoogdieren verplaatsten zich gemakkelijk en zo werden de Eskimo’s gedwongen hen te volgen. Zij trokken over de Beringstraat en door het Noorden van Noord-Amerika steeds verder Oostwaarts tot in Groenland toe.
Het gelaat der Eskimo’s doet ons aan de Mongolen denken, ze hebben dezelfde breed uitstaande jukbeenderen, grote hersenen, rond gezicht en kleine ogen als de Mongolen, alleen hun ogen staan niet schuin.
Typisch bij de Eskimo’s is de schedel, die den vorm heeft van een omgekeerde schuit; hij loopt namelijk naar boven kielvormig toe.
Merkwaardig is, dat de Eskimo’s, die in het Westen wonen, in Alaska (N.W. Amerika) dus, veel langer zijn dan hun rasgenoten in ’t Oosten. De eersten zijn gemiddeld
1.70 M. lang, de Oostelijke Eskimo’s daarentegen 1.50 M.
Weinig mensenrassen hebben zich zo weten aan te passen aan de mogelijkheden, die de bodem en het klimaat hun boden, als de Eskimo’s. Alles wat ze nodig hebben, hebben ze uit de armelijke omgeving weten te halen.
De Eskimo’s op Groenland hebben het meest den invloed der Europese beschaving ondergaan. In Zuid-Groenland vindt men kleine Europese nederzettingen met kerken, winkels en scholen en vooral voor deze laatste heeft de Eskimo, die buitengewoon leergierig is, grote belangstelling. In die nederzettingen kan de Eskimo ijzeren werktuigen kopen, waaraan hij thans de voorkeur geeft boven zijn eigen primitief stenen materiaal.
De Eskimo houdt er geen vaste woonplaats op na, in winter, voorjaar en zomer jaagt hij op verschillende soorten wild en daarom is hij wel verplicht te trekken.
Het land is nog niet geheel ijsvrij, of de Eskimo trekt al in kleine groepen met zijn hele bezit op den rug gebonden het binnenland in, om er te jagen op rendieren en muskus-ossen, die hij nodig heeft, om uit hun huid zijn noodzakelijke winterkleding te maken. Ook jaagt de Eskimo in dezen tijd op den walrus, die in deze streken nog vrij veelvuldig voorkomt.
Als de eerste najaarsstormen in al hun kracht over ’t kale land loeien, als de eerste sneeuw gevallen is en de temperatuur weer ver onder het nulpunt daalt, dan bouwt de Eskimo zijn winterbivak, waarin hij meer dan acht maanden zal huizen. In ’t Oosten is dat een huis van sneeuw, in ’t Westen een woning onder den grond.
Met zijn mes snijdt hij grote blokken sneeuw uit, die hij in een kring plaatst; de volgende laag legt hij hier weer bovenop, maar zo, dat deze ring iets meer naar binnen ligt dan de voorgaande. Hij verkrijgt zo een koepelvormige hut. Ergens in den wand laat hij een kleine opening; daaraan bouwt hij een lange, nauwe gang, waardoor hij op handen en voeten moet kruipen, om in of uit zijn woning te komen. Een klein gat in ’t dak voor de luchtverversing en om de rook uit te laten en een met doorzichtig ijs gesloten opening in den wand voltooien het buitenaanzicht van zijn woning. Den binnenkant van de hut maakt hij geheel glad evenals den vloer door de sneeuw even te doen smelten en ze dan weer te laten bevriezen. De bergruimten in de hut heeft hij uit sneeuw gemaakt evenals de banken, waarop hij zit of sla'apt.
De temperatuur in de hut tracht de Eskimo op ï° Celsius te houden en dit met een buitentemperatuur van soms onder —25° C. _ _ Hij bereikt die binnen-temperatuur door een eenvoudige lamp te branden, die hij met dierenvet vult en waarin een paar uit mos gedraaide pitten hangen. Die lamp geeft licht en warmte, en wordt ook gebruikt, om er op te koken.
Een Eskimo vindt het in zijn sneeuwhuis zo warm, dat hij er zo goed als naakt rondloopt.
Zijn vleesvoorraden bewaart de Eskimo in zijn eigen ijskelder; voordat hij het vlees gaat toebereiden, moet hij het eerst ontdooien.
Aan plantaardig voedsel hebben bijna alle Eskimo’s gebrek. Wat mos en korstmos, een paar bessen, dat is alles. Het is dan ook begrijpelijk, dat ze den inhoud van de maag van een rendier, die sle hts mossen en korstmossen bevat, graag opeten.
De huizen der Eskimo’s in Alaska zijn ondergronds, zoals ik jullie vertelde.
Zij zijn ingegraven en het dak wordt gestut met drijfhout en walvisbeenderen en bedekt met aarde en gras. Men gaat deze huizen binnen door., het dak.
In den winter jaagt de Eskimo op zeehonden.
Deze dieren leven onder het ijs, maar houden daarin kleine gaten open, om lucht te kunnen inademen. Hier nu wacht de Eskimo met het grootste geduld en de taaiste volharding, tot de zeehond zijn „snuffel” weer boven water steekt, om hem dan te harpoeneren.
Heeft de jager succes, dan is de buit niet voor hem alleen, maar voorde gehele gemeenschap. Alleen ontvangt de jager zelf het beste stuk van het gedode dier.
Bij de jacht op grotere dieren helpen de dorpsgenoten elkander steeds.
Op een kleine hondenslee vervoert de Eskimo zijn buit. De hondjes, welke die slee trekken, zijn sterk en hebben weinig voedsel nodig. Als er geen vlees of vis is, zijn ze zelfs tevreden met huiden of leer.
In het voorjaar beleeft de Eskimo de minder aangename sensatie, dat zijn huis wegsmelt. Hij gaat zich nu aan de fjorden vestigen, om zalm te vangen en zo spoedig als het water weer ijsvrij is, gaat hij in zijn kajak op jacht naar de zoogdieren.
De herfst is de stille tijd voor den Eskimo. Dan moet hij gedwongen rust houden, dan viert hij zijn grote jaarlijkse vruchtbaarheidsfeest. De godin der vruchtbaarheid moet dan opgewekt worden, om de dieren snel te doen vermeerderen, want daarvan is de Eskimo afhankelijk. Geen dieren, geen eten en dus gebrek.
De angekok, de tovenaar, is de bemiddelaar tussen den Eskimo en de geesten, waarvan de Eskimo zich afhankelijk voelt en waarmee hij zich de hele wereld bezield voorstelt.
Die angekok weet en kan alles. Hij heeft een geest volkomen in zijn macht en kan dus alles te weten komen. Hij geneest zieken, drijft geesten uit, bepaalt, of de tijd voor de jacht gunstig is, hij kent de bovenaardse jachtgronden, waar elke Eskimo later hoopt te komen, want daar kan men het aardse leven zonder enige zorg voortzetten. Ook kent de Eskimo een onderaards hiernamaals, waar het naar is en men ellendig leven zal.
Typisch zijn de landkaarten, die de Eskimo uit hout snijdt of op hout tekent, en die zeer uitgestrekte gebieden beslaan en vaak zeer betrouwbaar zijn.
Vele Europese ontdekkingsreizigers hebben er een dankbaar gebruik van gemaakt.
Ziezo, ik geloof, dat jullie nu wel genoeg weten van dit merkwaardige volkje daar hoog in het koude Noorden.