omknellen, (omknelde, heeft omkneld), met een knellenden greep omvatten, krachtig omklemmen : hij voelde zijn hals door een ijzeren vuist omkneld; met kracht omknelde hij het zwaard;
— (dicht.) met zijn krachtigen arm had hij de angstige maagd omkneld;
— knellend omgeven, stijf ingesloten houden en beknellen : zware boeien omknelden zijne leden. OMKNELLING, v. (-en), het omknellen.