Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie O
- Ophanden
- Ophangen
- Ophangkruis
- Ophappen
- Opharken
- Ophaspelen
- Ophebben
- Ophef
- Opheffen
- Opheffer
- Opheffing
- Opheffingsspier
- Ophekelen
- Ophelderen
- Ophelpen
- Ophemelen
- Ophicleïde
- Ophielen
- Ophijschen
- Ophioliet
- Ophiologie
- Ophir
- Ophitsen
- Ophitser
- Ophoepelen
- Ophoesten
- Ophokken
- Ophoogen
- Ophoopen
- Ophooren
- Ophouden
- Ophouder
- Ophouding
- Ophout
- Ophthalmie
- Ophthalmologie
- Ophthalmoscoop
- Ophuiden
- Ophuppelen
- Ophutselen
- Opiaat
- Opineeren
- Opiniater
- Opinie
- Opiophaag
- Opium
- Opiumaanhaling
- Opiumballetje
- Opjagen
- Opjagers
- Opkaarden
- Opkaarder
- Opkalanderen
- Opkalken
- Opkamer
- Opkammen
- Opkammerig
- Opkammerij
- Opkanten
- Opkappen
- Opkarren
- Opkatten
- Opkauwen
- Opkeeren
- Opkeggen
- Opkiemen
- Opkijken
- Opkikken
- Opkikkeren
- Opkimmen
- Opkippen
- Opkisten
- Opkladden
- Opklampen
- Opklaren
- Opklauteren
- Opkleeden
- Opkleien
- Opkleppen
- Opkleuren
- Opklimmen
- Opklimming
- Opklinken
- Opklooven
- Opkloppen
- Opklossen
- Opkluiven
- Opkluwen
- Opknabbelen
- Opknappen
- Opknijpen
- Opknoopen
- Opkoelen
- Opkoesteren
- Opkoken
- Opkomeling
- Opkomen
- Opkomer
- Opkomst
- Opkomsttijd