Gepubliceerd op 22-11-2018

Opjagen

betekenis & definitie

Opjagen (jaagde op, joeg op, heeft opgejaagd), in de hoogte, omhoogjagen: vogels opjagen; de wind jaagt het stof op;

— de trappen opjagen, snel oploopen of doen oploopen;
— (fig.) doen rijzen, opstijgen, zwellen, uitzetten : de Noordwestenwind joeg het water in den IJsel op; guano jaagt de planten op, doet ze snel groeien;
— aanzetten, aanhitsen;
— door bieden den prijs (van iets) opdrijven : door de familieleden werd het huis erg opgejaagd;
— uit het leger jagen (een haas, een konijn enz.);
— in de vlakte drijven (een hert enz.);
— (fig.) iem. opjagen, iem. noodzaken zijne zitplaats of gehuurde woning te verlaten.

< >