Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie L
- Ledebreuk
- Ledekant
- Ledeman
- Ledematen
- Ledenlijst
- Ledenpijn
- Ledepop
- Leder, leer
- Lederachtig, leerachtig
- Lederbereider
- Lederen, leeren
- Ledergeld
- Ledewaterzucht
- Ledgras
- Ledig
- Ledig, Leeg
- Ledigaard, leegaard
- Ledigdragen, leegdragen
- Ledigdrinken, leegdrinken
- Ledigen, leegen
- Lediggang
- Ledigganger
- Lediggieten, leeggieten
- Ledigheid
- Ledigkomen, leegkomen
- Ledigloopen, leegloopen
- Lediglooper
- Ledigmaken, leegmaken
- Ledigmalen, leegmalen
- Ledigplukken, leegplukken
- Ledigpompen, leegpompen
- Ledigputten, leegputten
- Ledigraken, leegraken
- Ledigrooken, leegrooken
- Ledigruimen, leegruimen
- Ledigschenken, leegschenken
- Ledigscheppen, leegscheppen
- Ledigstaan, leegstaan
- Ledigzitten, leegzitten
- Ledikant
- Ledikantbehangsel
- Ledikantenmaker
- Leducstroom
- Leebreken
- Leed
- Leedaanzegger
- Leedbrief
- Leeddragend
- Leede, lee, lei
- Leedgevoel
- Leedvermaak
- Leefbaar
- Leefdagen
- Leeftijd
- Leeftijdsgrens
- Leeftocht
- Leeg
- Leegen
- Leegkuip
- Leegte
- Leegvlot
- Leek
- Leekebroede
- Leelam
- Leelijk
- Leelijkerd
- Leelijkheid
- Leem
- Leemaarde
- Leemachtig
- Leemen
- Leemgieterij
- Leemgroeve
- Leemgrond
- Leemlaag
- Leemte
- Leemtig
- Leemvormer
- Leen
- Leenbaar
- Leenbank
- Leenbezitter
- Leenen
- Leener
- Leengeld
- Leening
- Leenkamer
- Leenrecht
- Leenspreuk
- Leenstelsel
- Leentjebuur
- Leenverheffing
- Leep
- Leeperd
- Leepheid
- Leepigheid
- Leepoog
- Leer
- Leeraar
- Leeraarsambt