I. (<Fr. rabat), o. (-ten), (Zuidn.) keersluis in een waterloop, bestaande uit op elkaar gesloten liggende horizontale balken, waarvan de uiteinden in de groeven van twee zijmuren passen: het Rabot te Gent.
II. (<Fr. ribote), (Zuidn.) in de uitdr. op rabot zijn, gaan, op zwier zijn of gaan.