Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Parallel

betekenis & definitie

(<Fr.<Lat.-Gr.),

I. bn. bw.,
1. evenwijdig, gelijk: die twee wegen, lijnen lopen parallel; parallelle vlakken.
2. overeenkomende, vergelijkbaar: een parallel geval; in vele uitgaven van de bijbel zijn de parallelle plaatsen aan de kant opgegeven;parallelle standaard, dubbele standaard, waarbij geen bepaalde waardeverhouding bij de muntwet tussen de gouden en zilveren munten is vastgelegd.
3. (muz.) zich zo bewegende dat de interval dezelfde blijft; — parallelle toonsoorten, de verschillende (dur- en mol) toonsoorten, die een gelijke voortekening hebben, de verwante toonsoorten.
4. (electr.) zie Parallelschakeling.

II. zn. v. (-len),

1. (meetk.) lijn of vlak evenwijdig lopend met een andere lijn of met een ander vlak.
2. (aardr.) breedtecirkel.
3. (vestingb.) loopgraaf evenwijdig aan het vijandelijke front.
4. vergelijking: er is geen parallel te maken tussen deze twee personen.

< >