m. (-s),
1. de Heilige Schrift, de gezamenlijke boeken van het Oude en het Nieuwe Testament, abstr. als in: dat staat in de bijbel, en concr. : een bijbel met koperen sloten ; een octavo-bijbel; — de bijbel wel in de mond, maar niet in het hart hebben, vaak vroom praten en er niet naar handelen; — de bijbel van deux aas, de in 1562 te Emden, en in 1571 in Nederland uitgegeven bijbel; — school met de bijbel, waar het onderwijs op het godsdienstig geloof volgens de bijbel steunt;
2. (fig.) de bijbel van 52 bladen, kaartspel, ook wel kortweg bijbel genoemd; — dat is zijn bijbel, het boek waar hij bij zweert, waar hij zich altijd op beroept, lijfboek;
3. bij verg.: dik, statig boek : dat is een echte bijbel geworden ; een bijbel van een boek ;
4. werktuig om de hulzen van vuurpijlen te rollen.