Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie A
- Aeson
- Aesopus
- Aestheet
- Aesthesiometer
- Aesthetica
- Aesthetisch
- Aestuariën
- Aestuat ingens imo in corde pudor
- Aetas parentum pejor avis tulit
- Aetatis suae
- Aeterna nocte teguntur
- Aeterna virtute parantur
- Aeternitatem cogita
- Aeternum servans sub pectore vulnus
- Aeternum vale !
- Aether
- Aetherisch
- Aetherlucht
- Aethiopem dealbare
- Aethiopia
- Aethiopiërs
- Aethyl
- Aetiologie
- Aetna
- Aetolia
- Aevo rarissima nostro simplicitas
- Af
- Af kerven
- Afbaarden
- Afbaarzen
- Afbabbelen
- Afbakenen
- Afbakken
- Afbaljoenen
- Afbarsten
- Afbassen
- Afbasten
- Afbatteren
- Afbedelen
- Afbeelden
- Afbeelding
- Afbeeldsel
- Afbeitelen
- Afbekken
- Afbellen
- Afbenen
- Afbersten
- Afbestellen
- Afbetalen
- Afbetaling
- Afbetalingscolporteur
- Afbetalingscontract
- Afbetalingsmagazijn
- Afbetalingsstelsel
- Afbetalingstermijn
- Afbetten
- Afbetting
- Afbeuken
- Afbeulen
- Afbeuren
- Afbidden
- Afbidding
- Afbieden
- Afbiezen
- Afbiggelen
- Afbijten
- Afbijting
- Afbijtmiddel
- Afbikken
- Afbiljoenen
- Afbinden
- Afbinder
- Afbinding
- Afblaasklep
- Afblaaskraan
- Afblaaspijp, v
- Afbladderen
- Afbladen
- Afbladeren
- Afbladering
- Afblaffen
- Afblakeren
- Afblaren
- Afblazen
- Afblazing
- Afblijven
- Afblikken
- Afblikseiyien
- Afblokken, zich
- Afblotten
- Afbod
- Afboeken
- Afboeking
- Afboenen
- Afboening
- Afboeren
- Afboeten
- Afboeting
- Afbollen
- Afbomen
