Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie T
- Tendentieus
- Tender
- Tenderlocomotief
- Tendersysteem
- Tendimus huc omnes ; metam properamus ad unam
- Tendit in ardua virtus
- Tenedus
- Tenen
- Tenenbast
- Tenensplijter
- Teneriffewerk
- Tenesmus
- Tengel
- Tengeldoek
- Tengelen
- Tengelhouvast
- Tengeling
- Tengelkoorts
- Tengellat
- Tengelspijker
- Tenger
- Tengerheid
- Tengerte
- Tenhemelopneming
- Tenietdoen
- Tenietdoening
- Tenietgaan
- Tenlastelegging
- Tenminste
- Tennef
- Tennis
- Tennisarm
- Tennisbaan
- Tennisbal
- Tennisbroek
- Tennisclub
- Tennisflanel
- Tenniskampioen
- Tenniskleding
- Tenniskoffer
- Tennisnet
- Tennisploeg
- Tennisracket
- Tennisschoen
- Tennissen
- Tennisser
- Tennisshirt
- Tennissok
- Tennisspeelster
- Tennisspel
- Tennisspeler
- Tennisster
- Tennisterm
- Tennistoernooi
- Tennisuitdrukking
- Tennisveld
- Tennisvloer
- Tenniswedstrijd
- Tenor
- Tenorbazuin
- Tenorfagot
- Tenorgeluid
- Tenorhoorn
- Tenorpartij
- Tenorsleutel
- Tenorstem
- Tenortrompet
- Tenortuba
- Tenorzanger
- Tenotomie
- Tenotoom
- Tenslotte
- Tensor
- Tent
- Tentakel
- Tentamen
- Tentatie
- Tentbaas
- Tentbalk
- Tentbewoner
- Tentboot
- Tentdak
- Tentdek
- Tentdekschip
- Tentdoek
- Tenten
- Tentendorp
- Tentenkamp
- Tenteren
- Tentgordijn
- Tenthamer
- Tentje
- Tentkleed
- Tentlinnen
- Tentoonspreiding
- Tentoonstellen
- Tentoonstelling
- Tentoonstellingscomité
- Tentoonstellingscommissie
- Tentoonstellingsgebouw