Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie T
- Twee
- Twee-en-een-halve-centstuk
- Twee-fasenanker
- Twee-fasendynamo
- Twee-fasenstroom
- Twee-frankstuk
- Twee-gezinswoning
- Twee-kamerstelsel
- Twee-kinderstelsel
- Tweeaar
- Tweeakter
- Tweearmig
- Tweebast
- Tweebenig
- Tweeblad
- Tweebladig
- Tweebloemig
- Tweebroederig
- Tweebuikig
- Tweed
- Tweedaags
- Tweede
- Tweedehands
- Tweedejaars
- Tweedekker
- Tweedelig
- Tweederangs
- Tweediepen
- Tweedraads
- Tweedracht
- Tweedrachtig
- Tweedrachtsappel
- Tweedubbel
- Tweeduizend
- Tweeduizendste
- Tweeërhande, tweeërlei
- Tweefasig
- Tweegevecht
- Tweehandig
- Tweehelmig
- Tweehoevig
- Tweehonderd
- Tweehonderdste
- Tweehoofdig
- Tweehoornig
- Tweehuizig
- Tweejarig
- Tweejukkig
- Tweekamp
- Tweekieuwig
- Tweeklank
- Tweekleurendruk
- Tweekleurig
- Tweekoorn
- Tweekoppig
- Tweekwartsmaat
- Tweeledig
- Tweeledigheid
- Tweelettergrepig
- Tweelicht
- Tweeling
- Tweelingbroeder
- Tweelingdochter
- Tweelinglobbig
- Tweelingloops
- Tweelingmachine
- Tweelingpaar
- Tweelingzoon
- Tweelingzuster
- Tweelippig
- Tweeloop
- Tweeluik
- Tweemaal
- Tweemaandelijks
- Tweemaands
- Tweemachtig
- Tweeman
- Tweemans
- Tweemanschap
- Tweemansschool
- Tweemaster
- Tweemotorig
- Tweeogig
- Tweepartijenstelsel
- Tweepersoons
- Tweepits
- Tweepitter
- Tweeponder
- Tweepuntig
- Tweeraderig
- Tweeregelig
- Tweeriemig
- Tweeriemsgiek
- Tweern
- Tweernen
- Tweeschalig
- Tweescharig
- Tweeschijfsblok
- Tweeschillig
- Tweeslachtig
