Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

schreeuwen

betekenis & definitie

(schreeuwde, heeft geschreeuwd), (ook:)

1. (overg.), een grote mond geven. In één winkel was één ruzie geweest, want de meneer had aan een vrouw gezegd dat hij geen naalden meer had, maar toen had die vrouw hem geschreeuwd en gpzegd: Ja, hij heeft, maar hij wil niet verkoppn (Schungel 101).
2. (overg.), een standje geven. Er passeert iemand, daarom blafte de hond. En ik schreeuw die hond van mij en ik ga weer naar de muziek luisteren (Doelwijt 1971: 58).
3. (onoverg.) een hard en/of scherp dn continu geluid maken. Dat vet schreeuwt, het wil meer vis (Helman 1954a: 9); hier: sissen. Als het twaalf uur is gaat de sirene schreeuwen (Doelwijt 1971: 54); hier: loeien.

< >