Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

bigifoetoe

betekenis & definitie

1. (de), filariasis (filaria) zich uitend in elefantiasis (‘olifantsziekte’), d.i. vergroting van benen en schaamdelen. Ze keek mij met flitsende ogen aan, als een zigeunerin zo vlammend, raapte wat ik had neergezet samen, wierp haar hoofd in de nek en ging...

Zij had bigi-foetoe, mijn God... (Dobru 1968b: 42). Etym.: S (bigi = groot; foetoe = been). Syn.: bimba. Zie ook: boeboe.2.(de), Chinese lekkernij bestaande uit gekonfijte zoet-zoute pruimen.
-Etym.: S (bigi = groot; foetoe = been), verband niet duidelijk.
- Syn.: kakaston.

< >