Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

boeboe

betekenis & definitie

1. (de), filariasis (filaria, z.a.). De vader van een jongen op school is gestorven.

Hij had boeboe en de pijn kroop over zijn knie naar zijn dij en vandaar naar zijn buik (Hijlaard 48).

2. (de, -s), aanval van filariasis. Nee, ze rilt van de koude koorts, een boeboe (Ferrier 1969: 75).
3. (de), (bij uitbr.) naam voor enige andere huidziekten. Onder boeboe verstaat de creool eigenlijk elke ontsteking in de huid, die niet direct aanleiding geeft tot ‘uitslag’ (Enc.NWI 296). Etym.: S. Zie ook: bigifoetoe (I), bimba.

< >