Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Sin-tsiang, sin-kiang

betekenis & definitie

Sin-tsiang, sin-kiang - provincie van China; 1.426.000 K.M.2, ± 2.000.000 inw. Omvat het Tarimbekken, de Westelijke Gobi, het Z. van Dzjoengarije en de O. helft van den Tiensjan. De natuur van Dzjoengarije, ten N. van den Tien-sjan, komt in hoofdzaak met die van het Tarimbekken overeen. Het klimaat is streng continentaal: droge, heete zomers wisselen af met zeer koude winters.

Het stormt er veel, vooral in het voorjaar. Er valt weinig neerslag. Het grootste deel is woestijn en woestijn-steppe; langs de rivieren heeft men rietvelden en galerijwouden van populieren, tegen de berghellingen, ook bergweiden, in den Tien-sjan enkele naaldwouden. De hoofdstad Oeroemtsji ligt aan den N.-rand van den Tien-sjan. In een bekken in den Tiensjan ligt Koeldsja. De bevolking van het Tarimbekken bestaat hoofdzakelijk uit Turken; in en om den Tien-sjan wonen Doenganen, Kalmukken en Tarantsji. In de oasen aan den N.-rand van den Tien-sjan wonen ook veel Chineezen, die in de andere streken meest alleen ambtenaren en militairen zijn. Behalve de Chineezen en Kalmukken zijn allen Mohammedanen.

In de oasen is landbouw hoofdmiddel van bestaan. Hier zijn irrigatiewerken aangelegd. Men verbouwt tarwe, gerst, maïs, gierst, verschillende groenten en vruchten. In de steppen en bergweiden vindt men veeteelt. Het verkeer in de oasen gaat met behulp van ezels; daarbuiten gebruikt men kameelen. De voornaamste mineralen zijn goud en nephriet (jadeiet), beide aan den N.-rand van den Kwen-lun, koper in den Tien-sjan en verschillende zoutsoorten in de steppen. De voornaamste verkeerswegen, karavaanwegen, zijn Chin. weg Lan-Jumeunpassage Chani, die zich ten N. en ten Z. van den Tien-sjan in Pe-loe en Nan-loe splitst en de wegen langs den N.-rand van den Kwen-lun over Tertsjen en Jarkand naar Kasjgar.

< >