Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Gobi

betekenis & definitie

Gobi - soortnaam door de Mongolen gegeven aan woestijn, woeste vlakte. Meer in het bijzonder het door de Chineezen Sja-mo genoemde woestijn- en steppegebied van N.O.-Midden-Azië, ten W. van den Chingan. De grenzen van het Gobi-gebied zijn niet nauwkeurig aan te geven. In het W. loopen de ketens van den Pei-sjan en den Koeroektag er in uit, die Gobi en Tarimbekken van elkander scheiden.

Tusschen Tien-sjan en Altai verbindt een reeks van inzinkingen het met Dsoengarije. Altai en Tiensjan, die in Z.O.-richting met elkander convergeeren, zetten zich als echte woestijngebergten tot diep in den G. voort en verdeelen hem in twee deelen. Het grensgebied tusschen beide hoofddeelen ligt tusschen de 107" en 110° O.L. . De Westelijke G. is alleen in zijn W.-gedeelte, waar de groote karavaanweg Chami-Ansifan door heen gaat, voldoende bekend. Hij heeft hier een gemiddelde hoogte van 800 a 1000 M., maar de uitloopers van Pei- en Tien-sjan steken hier hoog boven uit, terwijl in de lengtedalen ook veel diepe depressies voorkomen. De strekking der gebergten is hier W.-O. Het geheel is een gevouwen ketengebergte, dat echter tengevolge van de sterke verweering in zijn hoogste deelen verbrokkeld en afgeslepen is, terwijl de lagere geheel met puin opgevuld zijn. Naar het midden der breede dalvlakten volgen : grind, leemgronden en zandvlakten en tenslotte zandduinen. De Oostelijke G. is een groote kom, waarvan het midden 1000—600 M. hoog is, de randen echter veel hooger liggen.

Ook hier wisselen steen-, grind-, leem-, zout- en zandwoestijnen met elkander af; maar, in verband met den meerderen neerslag, komen hier toch meer steppestreken met löss- en stofbodem voor, vooral aan de randen. Groote deelen der Oostelijke G., vooral in het O., zijn met lavavelden bedekt. Slechts enkele rivieren dringen in het eigenlijke Gobigebied binnen. Zij verdwijnen meestal in zoutmeren, zooals de Edzingol, die uit den vergletsjerden Nan-sjan komt, in het Gasjioen-nor. De Hoang-ho stroomt met zijn groote Noordelijke bocht door het Zuidelijk deel en snijdt het landschap Ordos van den Gobi af. Het klimaat is streng continentaal. Men heeft er geweldig heete zomers en koude winters. Oerga, aan den N.-rand, heeft een gem.

Jan.-temp. van — 26,2°, een Julivan + 17.5°. Bij het Gasjioen nor is in Jan. een temp. van — 50°, in Juli een van 50° in de schaduw geconstateerd! De neerslag is meestal minder dan 200 m.M. per jaar, in het Z.O. valt iets meer, in het W. minder. In de steppen van den G. groeien sommige grassoorten, weinig struiken en geen boomcn. Vooral komen door het sterke zoutgehalte van den bodem veel Chenopodiaceeën voor, o. a. de karakterplant Soelchir (Agriophyllum gobicum), waarvan het zaad door de Mongolen gegeten wordt. De meest voorkomende grassoort is Stipa splendens, die tot 3 M. hoog wordt. Grootere oasen liggen alleen aan den rand, waar de rivieren uit het gebergte komen, vooral aan den N.-rand van den Nan-sjan, waar de oasereeks Soe-tsjou—Ansifan ligt.

Dicht bij den N.-rand ligt de hoofdstad van Mongolië, Oerga. Behalve in de enkele grootere oasen leeft de weinige bevolking (Mongolen) hoofdzakelijk van veeteelt (schapen, paarden, kameelen). Van Kalgan en Koekoe-choto, die beide door spoorwegen met het Chineesche net verbonden zijn, gaan belangrijke karavaanwegen naar het N. en N.W. (Oerga, Oeljassoetai). Van China (van Lan uit) gaat een oeroude hoofdweg langs de Ju-meun-passage naar Chami en verder naar W.-Azië en Europa. Tot kortgeleden behoorde het Gobi-gebied tot China, nu grootendeels tot het (alleen door Rusland erkende) Keizerrijk Mongolië, dat zich in 1912 onafhankelijk verklaard heeft. — Met Kleine Gobi wordt de Westelijke steppe van Mandsjoerije bedoeld.

< >