v., het verschijnsel dat de feitelijke rijksuitgaven achterblijven bij de voornemens, zoals deze geconcretiseerd zijn in de bij de rijksbegroting beschikbaar gestelde gelden.
© De onderuitputting is de som van de vervallen begrotingsbedragen en de gestegen toevoeging van onbestede gelden aan een volgend begrotingsjaar. In Nederland geschiedt dit laatste krachtens art. 12 van de Comptabiliteitswet 1976. De toevoeging aan een dienstjaar van onbesteed gebleven bedragen uit het vorige dienstjaar noemt men overloop; deze bedragen zijn aan een maximum gebonden, dat in de begroting per artikel wordt vastgelegd.
Het achterblijven van de uitgaven bij de raming treedt in veel landen regelmatig op. Zo zijn de uitgaven voor de periode 1972—78 in Nederland gemiddeld ruim 2 % bij de begrotingsraming achtergebleven. De regelmatig optredende onderschrijding van het begrotingstotaal is een saldo van overen onderschrijdingen. Hoewel bij sommige uitgavencategorieën (investeringen, kapitaaloverdrachten, nieuwe activiteiten) wel een sterkere onderuitputtingstendens kan worden geconstateerd dan bij andere, is het niet zo dat de onderschrij dingen van jaar op jaar steeds bij dezelfde uitgavenposten optreden. De Ned. regering achtte het gewenst en verantwoord voortaan, te beginnen met de Miljoenennota en rijksbegroting 1980 bij voorbaat met onderuitputting van de begroting rekening te houden. Voor 1979 werd een onderuitputting van ca. f 1,5 mrd. geraamd, voor 1980 van f 1 mrd. Door verbetering van de afzonderlijke artikelsgewijze ramingen via een gedetailleerder begrotingsoverleg en een verbetering van het systeem van financiële informatieverschaffing wil men de globale correctiepost beperkt van omvang houden.