(Repüblica de Nicaragua), republiek in Midden-Amerika, begrensd door Honduras, Costa Rica, de Caribische Zee en de Grote Oceaan, 148000 km2.
Hoofdstad: Managua.
POLITIEK Anastasio II Somoza had met de moord op P.J.Chamorro Cardenal (1.10.1978), zijn enige potentiële politieke concurrent, zijn eigen val bewerkstelligd. Direct na de moord vonden protestdemonstraties plaats en werden bezittingen van Somoza in brand gestoken. De ondernemers, al lang gefrustreerd door het feit dat de Somoza-clan praktisch de hele handel en industrie in het land in handen had, riep een algemene staking uit, die gesteund werd door vakbonden, politieke partijen en de Kerk. Somoza riep daarop op 28.1.1979 de noodtoestand uit. De Nationale Garde, onder leiding van zijn zoon, Anastasio in, trad zeer hard op tegen de stakers. De staking verliep na twee weken, zonder dat het doel, het aftreden van Somoza, was bereikt.
Aan een opstand in een volkswijk van de stad Masaya werd eind febr. 1979 door een luchtmachtbombardement een eind gemaakt. Somoza beloofde hervormingen, maar kondigde aan niet eerder dan in 1981 af te zullen treden, na het voltooien van zijn grondwettelijke ambtstermijn.
De guerrillabeweging, het Sandinistisch Bevrijdingsfront (→ Frente Sandinista de Liberación Nacional; FSLN), speelde in het verzet een belangrijke rol, met vaak spectaculaire acties, zoals de bezetting van het parlement en de gijzeling van 70 parlementariërs en ministers, onder wie familieleden van Somoza (aug. 1979). De regering gaf gedeeltelijk toe aan de eisen (vrijlating van 59 politieke gevangenen, een losgeld van $ 500000 en vrije aftocht voor de bezetters) en dit betekende een gevoelig prestigeverlies voor Somoza. Aansluitend brak opnieuw een algemene staking uit, die een maand duurde. De aartsbisschop van Managua en het zakenleven drongen bij Somoza aan op aftreden. De oppositie had zich intussen verenigd in twee grote fronten: het Breed Oppositiefront FAO (samengesteld uit 16 ideologisch sterk uiteenlopende organisaties: partijen, vakbonden en het Sandinistisch Bevrijdingsfront) en de Beweging Verenigd Volk, samengesteld uit uitsluitend linkse organisaties. Tegelijk met de staking laaide overal in het land gewapend verzet op, waartegenover de Nationale Garde met bombardementen en massale arrestaties optrad.
Op 9.9.1979 begon het nationale offensief. In Managua werd de aanval vrij snel neergeslagen, maar het kostte de Nationale Garde de grootste moeite de steden León, Masaya, Chinandega en Esteli te heroveren. De verzetsbeweging werd gesteund door Venezuela, Colombia, Panama, Costa Rica en Mexico. Achter Somoza stonden Guatemala, El Salvador en Honduras. De VS weifelden omdat Somoza altijd een trouwe bondgenoot was geweest. Venezuela eiste een spoedzitting van de Veiligheidsraad en ingrijpen van de Organisatie van Amerikaanse Staten.
Deze laatste kon tijdens de bijeenkomst op 21—22 sept. niet tot een eensluidend standpunt komen door de druk van de Zuidamerikaanse militaire dictaturen. De VS riepen op tot een gesprek tussen de strijdende partijen, maar sloten het Sandinistisch Bevrijdingsfront van onderhandelingen uit. Somoza zag de opstand als een voornamelijk militair probleem, en voerde zijn wapenaankopen op. Ondanks de grote volkssteun aan de opstand werd deze met de val van Esteli (23 sept.) bedwongen dank zij de veel betere bewapening van de Nationale Garde, het optreden van de luchtmacht, en militaire steun van de VS, Guatemala en El Salvador. Een bisschoppelijk schrijven vroeg om herstel van de onafhankelijke justitie en een rechtvaardiger sociaal-economische ordening, en stelde vast dat sinds 1977 de lijst van gewonde, gemartelde en vermiste personen onafzienbaar was. Een rapport van de Commissie voor de Mensenrechten van de Organisatie van Amerikaanse Staten (oAS) bevestigde de klachten over de wijze waarop de Nationale Garde was opgetreden: bombardementen op de burgerbevolking, willekeurige moorden, massaexecuties en andere wraakoefeningen.
Tienduizenden vluchtten naar Costa Rica en Honduras, dat hen vaak met harde hand terugdreef bij de grens, waarop zij door de Nationale Garde werden vermoord. Eind sept. 1979 accepteerde Somoza een bemiddeling van de VS, Guatemala en de Dominicaanse Republiek. De VS oefenden druk uit op Somoza om af te treden met het oogmerk een pro-Amerikaanse regering te vormen. Deze zou vrije verkiezingen moeten voorbereiden. Een voorstel tot een referendum werd door een deel van de oppositie verworpen met de absolute eis tot onmiddellijk vertrek van Somoza. Eind dec. verklaarden de VS dat economische en diplomatieke sancties zouden worden ingesteld als Somoza bleef weigeren het referendum onder internationale controle te houden.
Somoza weigerde, waarop de oppositie weigerde nog verder te onderhandelen. In mei 1980 ging een groot offensief van start, samen met een algemene staking. Op 8 juni waren de meeste steden in handen van de Sandinisten, op andere plaatsen woedden hevige gevechten, o.a. in Managua. Deze plaatsen werden door de bombardementen van de Nationale Garde echter praktisch in ruïnes veranderd. Het aantal doden werd op 40000 geschat, het aantal gewonden op 100000, van wie het merendeel burgers. Op 18 juni erkenden de VS het Sandinitisch Bevrijdingsfront als een ‘legitiem onderdeel van de oppositie’.
Op een bijzondere zitting van de o AS dienden 13 landen een voorstel in waarin de onmiddellijke en definitieve verwijdering van Somoza, instelling van een democratische regering, eerbiediging van de mensenrechten en vrije verkiezingen werden geëist. Deze motie werd op 24 juni aangenomen. Een Amerikaans interventievoorstel werd verworpen. De VS kwamen daarop met een voorstel voor een overgangsregeling, waarin geen plaats meer was voor Somoza. Op 15 juli bereikten de VS en de Sandinisten overeenstemming over de beëindiging van de oorlog. Op 17 juli vluchtte Somoza naar Miami (Florida, VS), nadat hij de voorzitter van de Nationale Vergadering, Francisco Urcuyo, tot interim-president had benoemd.
Op 19 juli verliet ook Urcuyo, onder druk van de VS, het land. De voltallige luchtmacht week uit naar Honduras. Op 20 juli trokken de leidende figuren van de oppositie, m.n. de Sandinisten, Managua binnen. Alle onderdelen van de voormalige staatsstructuur werden ontbonden. De feitelijke macht kwam in handen van de FsLN , bestaande uit negen personen, drie voor elke stroming. Ook het gevormde kabinet was ideologisch breed van samenstelling.
Alle persoonlijke vrijheden werden gegarandeerd, alle politieke partijen waren toegestaan, behalve de Liberale Partij van Somoza. Het Sandinistisch Bevrijdingsfront werd op 22 aug. per decreet officieel erkend. De bezittingen van de familie Somoza werden onteigend, de grondwet buiten werking gesteld, en er werd aangekondigd dat binnen 3-4 jaar verkiezingen zouden plaatsvinden.
Uitgangspunt van de buitenlandse politiek was sindsdien het vermijden van een internationaal isolement en het onderhouden van vriendschappelijke relaties met alle landen ter wereld, op voorwaarde dat die de soevereiniteit van Nicaragua zouden respecteren. Somoza had het land praktisch bankroet achtergelaten, met een grootdeels vernietigd produktie-apparaat, hongersnood en vrijwel totale werkloosheid. De VS stelden een hulpprogramma op, waarin absolute voorrang werd gegeven aan de landbouw. De opbrengst daarvan zou besteed moeten worden aan onderwijs, huisvesting, voeding en gezondheidszorg. Daarna zou begonnen kunnen worden aan de wederopbouw van de industrie. Toen een vergelijkbare opstand uitbrak in 1980 in El Salvador hield het bewind van Nicaragua zich voorzichtig afzijdig. Eind 1980 beschuldigden de VS Nicaragua van hulp aan de opstandelingen in El Salvador en beëindigden begin 1981 de economische hulp aan Nicaragua.
Litt. R.Ramirez, Viva Sandino. Leben und Tod des ersten Latino Amerikanischen Guerrillero (1976); E.Cardenal, Om Nicaragua te bevrijden (1978); W.Wessing, Nicaragua 1978 (1978); R. A.Tefel, Infierno de los pobres; bardos marginales de Managua (1978); E.Crawley, Dictators never die; Nicaragua and the Somozas (1979).