Gepubliceerd op 17-01-2021

Irak

betekenis & definitie

(al Dzjoemhoeriya al Iraqiya), republiek in Zuidwest-Azië, begrensd door Iran, Koeweit, Saoedi-Arabië, Jordanië, Syrië en Turkije, 54000 km2 en 3500 km2 (de helft van de neutrale zone tussen Irak en Saoedi-Arabië). Hoofdstad: Bagdad.

BEVOLKING De bevolking van Irak bedroeg in 1978 ca. 12,2 mln. De bevolkingstoename in dit onderbevolkte land was tussen 1965 75 gemiddeld 3,4 % per jaar. Het geboortencijfer bedraagt per jaar 48,1 %c, het sterftecijfer 14,6 %c. De beroepsbevolking omvat ruim 3 mln. personen. Hiervan is 51 % werkzaam in de landbouw, 0,6 % in de mijnbouw en 6 % in de industrie. Ca. 8 % van de beroepsbevolking staat geregistreerd als werkloos.

ECONOMIE De belangrijkste bron van inkomsten voor de bevolking zelf vormt de landbouw. Hoewel de bevolking sinds 1970 met 26 % is toegenomen, groeide de agrarische produktie slechts met 8 %; de voedselproduktie kende nog een kleinere groei, nl. 7 %. Door de toenemende urbanisatie neemt het aantal mensen dat een nomadenbestaan leidt, af; het aantal schapen is daardoor tot 11 mln. gedaald. De belangrijkste bron van inkomsten voor Irak vormt de aardolie. In 1977 werd de 545 km lange pijpleiding Basra-Bagdad in gebruik genomen. Daardoor werd het o.m. mogelijk dat de twee grootste raffinaderijen voor hun produktie konden samenwerken.

In 1979 werd ongeveer 8 % van de gewonnen aardolie in Irak zelf geraffineerd. Ten slotte sloot men in 1975 met Turkije een verdrag waardoor het mogelijk werd vanuit Kirkoek een pijpleiding naar de Turkse havenstad Dörtyol aan te leggen. Mede hierdoor kan de Iraakse regering, inspelen op het verschil in prijs van ruwe aardolie tussen de Perzische Golf en de Middellandse Zee. Met Frankrijk werd een verdrag gesloten waarbij Irak zich ertoe verbond om in ruil voor technologische apparatuur en kennis per jaar 12,5 mln. t aardolie te leveren. Een zelfde verdrag werd met Japan gesloten; Japan ontvangt daarvoor per jaar 160 mln. t aardolie. De eerste resultaten van deze verkooppolitiek worden al zichtbaar.

Japan bouwde op Chor al Zoebair een petrochemische fabriek. Een tweede olieraffinaderij in Basra werd gebouwd met hulp van de VS en de BRD. Ten slotte wordt met Italiaanse hulp op Chor al Zoebair een LPG-fabriek opgetrokken. Ten aanzien van de industriële ontwikkeling volgt de Iraakse regering een zelfde politiek. Allereerst streeft zij naar de ontwikkeling van de industrie die voor importsubstitutie kan zorgen. Ten zuiden van Mosoel kwam een bitumenfabriek gereed en de textielindustrie in Mosoel werd aanzienlijk verbeterd en uitgebreid.

Er kwamen met hulp van andere landen drie suikerraffinaderijen tot stand. In Basra verrees een kunstmestfabriek. In Kirkoek is een installatie gereedgekomen die het aardgas uit het Roemailaveld ontzwavelt. Hierdoor wordt het aardgas bruikbaar en kan Irak zelfvoorzienend worden wat zwavel betreft. In 1978 werd begonnen met de bouw van een geïntegreerd ijzer-en-staal-bedrijf op Chor al Zoebair. Voor dit project zal Brazilië per jaar 5,3 mln. t ijzererts leveren.

POLITIEK Tot 1978 verkeerde Irak, als gevolg van een reeks conflicten met zijn buurlanden en van zijn nauwe relatie met de USSR, in het Midden-Oosten in een isolement. De Egyptisch-Israëlische toenadering, culminerend in de Akkoorden van → Camp David (1978), en het Egyptisch-Israëlisch vredesverdrag (1979) maakten aan dat isolement een einde. Enerzijds trachtten de Arabische landen tot een eenheidsfront tegen Egypte en Israël te komen en waren zij daarbij genegen al hun onderlinge geschillen voorlopig ter zijde te schuiven; anderzijds zag Irak, nu Egypte uit de Arabische volkerenfamilie was gestoten, in een toenadering tot zijn buurlanden een mogelijkheid om zijn oude ambitie te verwezenlijken, nl. een leidende rol in de Arabische wereld te spelen. De jaren 1978-80 kenmerkten zich dan ook door verzoeningspogingen met de reeks van landen in de Arabische wereld waarmee Irak tot dan toe in conflict had geleefd. Het meest spectaculair was de Syrisch-Iraakse verbroedering. Op 26.10.1978 bereikten de twee erfvijanden overeenstemming over nauwe politieke, economische en militaire samenwerking, die op den duur zou moeten uitmonden in een volledige staatkundige vereniging.

Met deze toenadering tot de Arabische buurlanden ging een verslechtering van de Iraakse betrekkingen met de USSR gepaard. Deze verslechtering werd, behalve door de Iraakse vrees dat de vriendschap met de USSR in de ogen van de nieuwe Arabische vrienden compromitterend zou zijn, in de hand gewerkt door Iraakse teleurstelling over de resultaten van de economische samenwerking met de USSR en door Iraks ongenoegen over de Russisch-Cubaanse interventie in de Hoorn van Afrika ten gunste van Ethiopië, terwijl Irak daar goede relaties met Somalië onderhield. Bovendien verdacht de Iraakse regering de communisten in eigen land van steun aan de Koerden die begin 1977 opnieuw de wapens hadden opgenomen tegen het centrale gezag. In de loop van 1978-79 kwam het tot een breuk tussen de binnen het Nationaal Front samenwerkende Baathpartij en de communistische partij; alle communistische ministers werden uit de Iraakse regering gezet.

De Iraaks-Syrische verzoening bleek van korte duur. De traditionele tegenstellingen tussen beide landen brachten de besprekingen over een unie in een volledige impasse. Op 16.7.1979 werd de Iraakse president Ahmed Hasan Al-Bakr vervangen door Saddam Hoessein. Enkele dagen later werd een staatsgreep verijdeld. Saddam Hoessein verdacht Syrië van betrokkenheid bij deze mislukte coup. De Iraaks-Syrische betrekkingen verkoelden vervolgens snel. In aug. 1980 kwam het tenslotte opnieuw tot een breuk: wederzijds werden de ambassadeurs teruggeroepen en de grenzen gesloten.

Inmiddels waren ook de Iraans-Iraakse betrekkingen op een nieuw dieptepunt gekomen. In Irak had altijd al enige ontevredenheid bestaan over het Akkoord van Algiers dat in 1975 had geleid tot een normalisering van de betrekkingen met Iran. In ruil voor de Iraanse toezegging dat Iran zich zou onthouden van verdere steun aan de Koerdische opstandelingen in Irak, had Irak afstand moeten doen van al zijn soevereiniteitsaanspraken op de Sjatt al'Arab, de Iraans-Iraakse grensrivier die Irak verbindt met de Perzische Golf. De Iraanse revolutie leidde tot een verscherping van de Iraaks-Iraanse tegenstellingen. De Iraanse machthebbers beschuldigden Irak van betrokkenheid bij het verzet tegen de nieuwe regering in Teheran onder de Arabische bevolking in de Iraanse prov. Choezistan en onder de Iraanse Koerden.

Irak vreesde dat de revolutie in Iran zou leiden tot onrust onder de sjiieten in Zuid-Irak, die de meerderheid van de Iraakse bevolking uitmaken. De groeiende spanningen leidden tot een reeks grensincidenten. Op 17.9.1980 zegde Saddam Hoessein het Akkoord van Algiers op en eiste hij voor Irak de volledige soevereiniteit over de Sjatt al’Arab. In de grensoorlog die toen uitbrak, bezette Irak grote delen van Choezistan en wist het ook aan het noordelijk front enige terreinwinst te boeken. Ondanks de steun van de meeste Arabische staten kon Irak echter geen militaire beslissing forceren. Binnenslands herstelde Saddam Hoessein het parlementaire stelsel.

Op 20.6.1980 werden, voor het eerst sinds 1958, verkiezingen gehouden voor een Nationale Vergadering van 250 leden. Tegelijkertijd werden in het Iraakse deel van Koerdistan 50 afgevaardigden voor een Wetgevende Vergadering voor het autonome gebied Koerdistan gekozen. Kandidaten voor beide organen konden alleen door de Baathpartij of door een daarmee verbonden partij worden gesteld.

< >