Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 16-11-2021

contingo

betekenis & definitie

1. tinxi, tinctum (3), besproeien, bevochtigen.

2. contingo, tĭgi, tactum (3),
I. trans., aanraken,
a. eig., iets aanraken, met iets in aanraking komen. | aanvatten, pakken, grijpen. | aanroeren, van iets proeven. | bestrijken, bestrooien, besproeien. | (omhoog of omlaag) tot iets reiken, ook fig.; onmiddellijk aan iets grenzen, - liggen, | (een doel) treffen; (een plaats) bereiken, - betreden, ergens komen, en verder = aantreffen, naturam sui similem, Cic.; (tot iemd of iemds oren) doordringen, alqm, Ov., alcs aures, Ov.
b. overdr., (met iemd of iets) in betrekking staan, alqm sanguine ac genere, Liv., alqm modico usu (omgang), Tac., (van omstandigheden) iemd of iets aangaan, haec consultatio Romanos nihil contingit, nisi quatenus etc., Liv. | iemd roeren, treffen, (van de godheid) bezielen. | aantasten, besmetten, ontwijden, auspicia, Liv., dies contactus religione, met vloek beladen, Liv., vooral door deelneming aan iets, plebs contacta regiā praedā, Liv., milites contacti sacrilegio, Liv. | erlangen, prius periere, quam quod petierant contingerent, Phaedr.; iemd ten deel vallen, - treffen, alqm suspicio contingit, Liv.

II. intr., gebeuren, zo treffen, zo uitkomen, soms = gelukken; wedervaren, overkomen, alci, Cic.

< >