Kerken Maastricht

Jac. van Term (1979)

Gepubliceerd op 05-02-2024

Sint Jan

betekenis & definitie

In het hemelbestormende kerkencomplex aan het Vrijthof wedijveren de torens van de Sint Servaas en de Sint Jan al eeuwen om de hegemonie. In hoogte, echter, wint de toren van de Sint Jan het veruit met haar 70 meter sinds de top van de ruim 72 meter lange Sint Servaastoren van Cuypers, bij de brand in 1955, als een fakkel door het kerkdak viel.

Er zijn, daarenboven, niet veel gotische torens tot in de zeer verre omtrekken te vinden die de zo stijlzuivere Sint Janstoren in fraaiheid evenaren. Alleen de torens van Amersfoort, Rhenen en Utrecht worden met die van de Sint Jan op één lijn gesteld. Van de Utrechtse Domtoren - die zichtbaar onder Franse invloed tot stand kwam - is de toren van de Sint Janskerk zelfs het evenbeeld. Weliswaar een verkleinde uitgave ervan maar wel veel sierlijker, ranker en zonder meer de mooiste uit de hele Maasstreek.De toren dagtekent uit omstreeks 1475 en werd, in rijkere trant, opgetrokken op het onderste restant van een vroegere toren die - in 1366 reeds voorzien van een uurwerk - op 8 juni 1373 door een enorme storm werd omvergeworpen. De tegenwoordige toren vormt als een reuzen- en toch fragiele lantaarn het letterlijke toppunt in het totale torensilhouet van Maastricht. Tegen de driehonderd treden van stevige stenen wenteltrappen - op zich al een meesterstuk van middeleeuwse makelij - voeren binnen twee aparte torentjes buiten langs de hoofdbouw naar de top. Vanaf de torentransen wordt de moeite van de klim dubbel en dwars beloond met een grandioos uitzicht over stad en dal ter weerszijden van de Maas alsmede op de vlak ernaast staande Sint Servaas. Waaraan de kerk van Sint Jan, trouwens, haar bestaan dankt. Want de Sint Servaas was een kapittelkerk waar aanvankelijk ook de diensten voor de parochie plaats vonden.

Dat gaf, zoals al eerder verteld, gedrang en problemen. Derhalve lieten de kapittelheren een tweede kerk bouwen die eerst als baptiserium, als doopkerk dus, moet hebben gediend doch weldra als parochiekerk dienst ging doen. En vandaar, wellicht, dat deze kerk werd ’gedoopt’ met de naam van Sint Jan de Doper. Op de zaterdagen vóór pasen en pinksteren ging de deken van het kapittel dan ook in de Sint Jan het doopwater wijden.

In 1132 moet er nog geen kerk naast de Sint Servaas hebben gestaan. Dit blijkt tenminste uit een schenkingsakte van keizer Lotharius III aan het kapittel waarin van een Sint Janskerk geen sprake is. Wel echter, in 1218, uit een ander officieel stuk volgens hetwelk toen al enige tijd een aan Sint Joannes de Doper gewijde kerk in gebruik was. En dat is dan ongeveer alles wat staat opgetekend over de oudste lotgevallen van deze kerk die dus tussen 1132 en 1218 moet zijn gebouwd.

Uit de vormentaal, evenwel, van de oudste delen der bestaande Sint Jan - het schip van de kerk en het onderste stuk van de toren - is op te maken dat deze uit het begin van de 14de eeuw dateren. Zo zijn, bijvoorbeeld, de schoorbogen onder de daken der zijbeuken verborgen waardoor wel een wat eentonig en gedrongen uiterlijk ontstond. De vraag is, derhalve, niet zo heel erg vreemd of er niet ter plaatse of elders een eerdere kerk is geweest. En dat deze, rond 1300, werd vervangen door dan wel afgebroken voor een andere, een tweede Sint Janskerk. Vast staat, echter, dat de tegenwoordige toren - zoals al gezegd - in 1475 werd voltooid waarvan Jacob Herts, waarschijnlijk, de ontwerper is. Tevoren waren reeds, in het midden van de 15de eeuw, het priesterkoor met de twee flankerende kapellen opgetrokken geworden.

De eerste restauratie had in 1713 plaats en wel onder de leiding van de Maastrichtse stadsarchitect Gilles Doyen. Toen werd de ingang tegenover de Sint Servaas dichtgemetseld en kwam er een nieuwe entree in de doopkapel. Hetgeen bij een later herstel weer in de oorspronkelijke toestand is teruggebracht. Er vonden opnieuw restauraties plaats in 1744, in 1822 - waarbij de toren roodbruin werd geschilderd hetgeen hier en daar nog zichtbaar is - , in 1844, van 1877 tot 1885 door dr. P. Cuypers en van 1902 tot 1912 alsook rond 1930 onder leiding van de Maastrichtse architect W.

Sprenger. De toren werd daarbij belangrijk hersteld en kreeg toen haar uiteindelijke, huidige spits.

In de Sint Janstoren manifesteert zich - zoals al even aangestipt - de latere herleving, ook in Limburg, van de gotiek in het uitgestrekte gebied van de Bourgondische hertogen.

Dit in tegenstelling tot de kerk zelf waarin, evenals bij andere kerkgebouwen in de stad, de eenvoud uit de vroegere Maasgotiek zegeviert. Ook de Sint Jan kent geen straalkapellen en zelfs geen omvang rond het hoogkoor. Het gehele interieur - met de zuilen van Naamse steen en, natuurlijk, Maaskapitelen - ademt een ingetogen, welhaast plechtstatige sfeer overeenkomstig de bestemming van de kerk sinds 1632. Na de verovering der stad door de Staatsen in dat jaar werd evenals de Sint Matthias ook de Sint Jan ’nadat ze van haare

de toren op de oude onderbouw van Naamse steen alsmede het westelijke ingangsportaal uit diezelfde tijd. Daarop wijst ook de typisch laat-gotische rondboog van deze entree in de voet van de toren.

De kerk moet toen, alles bij elkaar, zo drastisch zijn vernieuwd dat de Luikse prins-bisschop Jan van Home het nodig oordeelde de Sint Matthijs opnieuw te consacreren. De verbouwingskosten zijn - zeker voor een aanzienlijk deel voor zijn rekening gekomen alsook voor die van de stad. Want zowel het wapen van de bisschop als het stadswapen met de vijfpuntige ster werden in pilaren uitgebeiteld en zijn hierin nog steeds te zien.

De toren moet indertijd evenmin van al te stevige stenen zijn opgetrokken geworden. Pastoor J. Cyrus vermeldt tenminste in zijn kroniek dat de toren aanvankelijk een stuk hoger is geweest, maar dat het bouwvallige bovendeel ’met alle de uytwendige daeromme en onderstaende groote steenen gallerijen’ in 1679 werd afgebroken. Wellicht bedoelde de pastoor het jaar 1769 toen, immers, op kosten van de StatenGeneraal de toren grotendeels werd vernieuwd en de merkwaardige koepel kreeg die er op het ogenblik nog altijd op prijkt.

In de oude toren heeft, overigens, Maastrichts eerste ’grameer’ gehangen. De ’silvere kloek off la grand’ mère’ noemden de Maastrichtenaren deze meer dan vijfduizend kilo wegende grootste van de vier klokken die, echter, na de afbraak van de torenspits tot enkele kleinere klokken werd omgesmolten.

De Matthiaskerk onderging nog verschillende veranderingen zoals in 1859 toen de gebrande glazen in het koor werden aangebracht alsmede in 1886 een beschildering die, evenwel, in 1925 weer werd verwijderd. Tenslotte stond de toren, van april 1957 tot juli 1958, nogmaals in de steigers.

In de Sint Matthijs bezit de stad reeds eeuwen een typisch Maastrichts-gotische kerk met een mooie en stemmige zij het schemerige ruimte, helemaal uit mergel opgetrokken met pilaren van Naamse steen en in dezelfde stijl als de Franciscanen- en de Dominicanenkerk, al ontbreken bijvoorbeeld de luchtbogen. Maar er bestaat in Maastricht, wellicht, ook geen kerk die zozeer alle lotgevallen van de stad ’aan den lijve’ heeft ervaren en de gevolgen van de Reformatie heeft ondergaan. De Sint Matthijs is werkelijk niets bespaard gebleven en was het voortdurende doelwit van allerlei rampen: hoog water en brand, plundering en beeldenstorm, verval en verwaarlozing, natuurgeweld en ontkerstening . . . Geen gebed maar een ellende zonder end tot in de laatste wereldoorlog toe toen de kerk van haar klokken werd beroofd.

In 1521 stonden de Boschstraat en ook de Sint Matthijs dagenlang blank door een overstroming van de Maas. Tegenwoordig iets onvoorstelbaars. Toen het water geweken was, bleken alle graven in de kerk ingevallen en grafstenen gebroken te zijn.

Op 11 juli 1528 vernielde hagel de kerkramen en sloeg de bliksem in de toren. Waardoor brand ontstond en waarna deze niet meer tot haar oorspronkelijke hoogte werd opgetrokken.

Op 29 september 1566 maakte een aantal Gereformeerden zich met geweld meester van de Sint Matthijs en richtte er een ware beeldenstorm aan. Waarbij ook de prachtige ramen van de lakenwevers sneuvelden.

Het jaar erop zetten de Spanjaarden de protestanten weer aan de deur die na het oproer van 1576 opnieuw bezit namen van de kerk. Tot 1579 dan, in welk jaar de hertog van Parma de Matthijs aan de katholieken terugschonk die de kerk, in 1632, voor de derde keer aan de protestanten moesten afstaan. Want de kapellen van Sint Jacob en Sint Hilarius, elders in de stad, bleken te klein voor de Gereformeerden. Behalve de Sint Matthiaskerk werd hun toen ook de Sint Jan toegewezen.

Op de 14de september 1632 droeg onderpastoor Lambertus Natalis voor het laatst de mis op in de Sint Matthijs. Die - behalve in de jaren 1673 tot en met 1678 evenals de Sint Jan - tot 1794 in de handen van de protestanten is gebleven. De parochianen namen intussen hun toevlucht in de Sint Catharinakapel aan de overkant. In 1786 heeft de pastoor van de ’Parochie van St. Mathias tot Ste Catharina’ nog het plan geopperd om de protestanten de net verlaten Jezuïetenkerk af te staan. Zijn voorstel vond, evenwel, geen genade.

Het beleg van de Fransen in 1794, compleet met bombardement, heeft de toen al zwaar verwaarloosde Sint Matthijs de genadeslag gegeven. De kerk werd garnizoensbakkerij en magazijn.

In 1803 kregen de parochianen door tussenkomst van het Franse gouvernement hun Sint Matthijs tenslotte - en nu voorgoed - weer ter beschikking. De toestand, echter, waarin de kerk verkeerde was onbeschrijflijk. Gaten in de daken, doorschoten toren, alle houtwerk weggeroofd door de Fransen evenals de klokken, het meubilair, alles. Na het afbreken van de bakovens werden vierhonderd karrevrachten puin uit de kerk gereden!

Nadat pastoor Cyrus op zondag 23 september 1804 voor het eerst weer een godsdienstoefening had gehouden en de kerk, in 1815, alle gronden, erfpachten en kapitalen had teruggekregen, kon in 1827 de toren worden hersteld en in 1849 een nieuwe pastorie worden gebouwd. Nadat eerst nog twintigduizend gulden voor het hoognodige meubilair en kerksieraden was betaald en nogmaals 2400 gulden voor een orgel.

Een juweel van een orgel, overigens, dat de beroemde Joseph Binvignat in 1809 bouwde. Al eerder had hij, in 1777, een vorig orgel van de Sint Matthijs hersteld samen met zijn Maastrichtse collega Lambert Houtappel. Binvignats meesterwerk onderging sinds 1850 heel wat - en niet altijd even gelukkige - wijzigingen zodat het instrument momenteel zwaar aan een algehele restauratie toe is.

Het barokke tochtportaal met gesneden beelden uit 1680, recht onder het orgel, is afkomstig uit de voormalige Augustijnenkerk. Uit de aan de Patersbaan gesloopte Franciscanenkerk komt het marmeren altaar vóór op het priesterkoor. De preekstoel in de stijl van Lodewijk XIV is uit het begin van de 18de eeuw. De doopvont uit diezelfde tijd en wel uit 1707 is een geschenk van kapelaan Dauwen van de Sint Catharinakapel. De oudst bekende doopvont van de Sint Matthijs bevindt zich, gebarsten en onbruikbaar geworden, in het Bonnefantenmuseum. De kerk van Sint Matthias herbergt, tenslotte, een schat van kostbare beelden waaronder een Cecilia van Jan van Steffenswert, een 15de eeuwse piëta en een crucifix dat, waarschijnlijk, de oudste beeltenis is.

Heel het interieur wordt doorstraald door de uit 1900 daterende ramen rond het koor van Nicolaes sr. en, vooral, door het raam in de doopkapel en nog vijftien andere ramen die Charles Eyck in de jaren 1959, 1960 en 1962 vervaardigde.

Een geschenk van de Mariavereerders die in de kerk elke maandag de novene houden. Ramen die de mysteries van het christendom uitbeelden. En herinneren aan de middeleeuwen toen de gelovigen uit de glazen van de gotische kerken de Bijbel lazen die, derhalve, de ’Bijbel der armen’ werden genoemd. De Sint Matthijs kan zich geen passender ramen voorstellen. De kerk stond eeuwenlang midden in een wijk met, wellicht, Maastrichts meest bewogen sociale verleden waar armoe en ongeletterdheid troef waren. De twintig jaar terug gestarte sanering van het oostelijk Boschstraatkwartier schudde het parochiële leven volledig door elkaar.

De wijk ging praktisch helemaal tegen de vlakte. De wederopbouw met zo’n 750 woningen naderde, op de drempel van 1980, haar voltooiing. Nieuwe bewoners vestigden zich er, oude bewoners worden er weer terugverwacht.

Pastoor Fr. Rouwet ziet, ondanks een aantal twijfels, de toekomst optimistisch tegemoet. Hij hoopt, niettemin, weer een goeie kern van nieuwe - en oude - bewoners te vinden om daarmee het parochiële leven van Sint Matthias nieuwe impulsen te geven.

< >