Kerken Maastricht

Jac. van Term (1979)

Gepubliceerd op 05-02-2024

Sint Servaas

betekenis & definitie

Wie de eerste de beste Maastrichtenaar naar de kerk van Sint Salvator en Sint Petrus vraagt, zal, in het gelukkigste geval, naar Daalhof en Sint Pieter verwezen worden. Wie hem dan, ter verduidelijking, vertelt dat hij er, aan het Vrijthof, iedere dag aan voorbijgaat en dat het om de Sint Servaaskerk gaat, zal met een meewarig gezicht van ’Geer zeet zeker neet good gewoorde’ bekeken worden.

Toch raken de oeroude namen van de Verlosser en de portier des hemels rechtstreeks een stuk stichtingsgeschiedenis van de kerk van Sint Servaas. Die teruggaat tot de stoere tijd van de afstammelingen van keizer Karei de Grote en van de invloedrijke Saksische en Frankische vorstenhuizen. Het graf van Sint Servaas - de eerste Nederlandse bisschop die, volgens de overlevering, in 384 te Maastricht stierf - bezat zoveel aantrekkingskracht dat zijn naam die van Salvator en Petrus overstraalde en weldra, voor altijd, verdreef. Servaas’ naam bleef onverbrekelijk verbonden aan het grandioze grafmonument waarvoor zijn bisschoppelijke opvolgers Monulfus en Gondulfus, in de 6de eeuw, de grondslagen legden. Schrijvers dan wel dichters zijn, in de loop der eeuwen, voortdurend woorden en inkt te kort geschoten om de schoonheid en de importantie van het aloude heiligdom te schilderen. Het simpelst, en des te treffender daardoor, deed het eens Bertus Aatjes. Hij dichtte:

’Aan de oevers van de Maas Landde bisschop Sint Servaas.

Nu nog ziet men in Maastricht,

Daar waar hij begraven ligt,

Op zijn graf een machtig werk:

Dit is Sint Servaas zijn kerk’.

Zo eenvoudig is het, in het prille begin, ook eigenlijk gegaan. De Oosterling Servaas - die Tongerens eerste bisschop zou zijn geweest - zocht en vond toen in het Maastrichtse castellum een veiliger oord. Nauwelijks, echter, hier gearriveerd overleed hij en hij werd volgens de Romeinse voorschriften buiten de stad begraven.

Wie nu, in de Sint Servaaskerk, afdaalt in de crypten onder het hoogkoor, kan daar nog altijd, door een tralievenster heen, zien waar de stoffelijke resten van Servaas werden bijgezet. De rechthoekige ruimte, van enkele vierkante meters, is de oudste en eerbiedwaardigste plek van geheel het kerkgebouw: de, naar alle waarschijnlijkheid, originele gedachteniskapel met de sarcofaag van de heilige dode. Aan wiens voeten daar in een aangrenzende kelder ook de laatste legitieme Karolingers begraven liggen: sinds 1001 Karel de Eenvoudige, de stichter van Brussel, en sinds 1006 zijn zoon Otto, hertog van Neder-Lotharingen. Tegen hun graf staat nog een altaar. Het is het oudste van Nederland en toegewijd aan Sint Gertrudis van Nijvel, eveneens een telg uit de keizerlijke familiekringen der Karolingers.

Aan welke Karolingers de kerk en het kapittel van Sint Servaas ook hun rijkdommen en voorrechten, hun politieke macht en reputatie te danken hadden. Want de Karolingers hadden Sint Servaas tot de beschermheilige van hun huis en hof verheven. En het was keizer Hendrik IV die, in 1087, het kapittel rijksvrij en onafhankelijk verklaarde zodat het, in het vervolg, in wereldlijke zaken alleen de keizer en in kerkelijke alleen de paus erkende. Aan welke onaantastbare macht abrupt een einde kwam toen de Fransen het kapittel, in 1797, ophieven. De laatste proost, baron Van Wassenaar, werd naar het eiland Ré in de monding van de Loire gedeporteerd. De kerk werd leeggeroofd, werd graanschuur en raakte in ernstig verval. Na een voorlopige restauratie kon de Sint Servaas, in 1805, nu als parochiekerk in gebruik worden genomen.

Als eerste der Karolingers had Karel Martel, reeds in 737, Sint Servaas aangeroepen toen hij bij Narbonne, in het zuiden van Frankrijk, slag leverde tegen de Saracenen. Kennelijk met succes. Want het verhaal wil dat hij, uit dank voor zijn zege, een deputatie naar Maastricht zond. Die het graf van Servatius opende en diens gebeente in een reliekschrijn liet verheffen. Hetgeen nog altijd wordt gevierd als de Elevatio Sancti Servatii.

Of Karel de Grote de Sint Servaaskerk ooit heeft bezocht?

Het staat nergens zwart op wit. Maar waarom zou de keizer, op zijn vele tochten vanuit zijn residentie te Aken, ook niet eens via Maastricht zijn gereisd? Karels meer dan levensgrote standbeeld - uit 1855 van de Antwerpenaar Jos Geefs staat achter in de Sint Servaas, weliswaar met de rug gekeerd naar de fenomenale westbouw waarvan wel eens is beweerd dat de keizer deze zou hebben gebouwd. Wat niet waar is, terwijl Karels heiligheid al even twijfelachtig is.

Hoog in deze westbouw - de wellicht monumentaalste en gaafste in geheel het land tussen Maas en Rijn - bevindt zich op de derde verdieping de Keizerzaal. Een ruimte van een imperiale pracht waar, bij wijze van spreken, aarde en hemel elkaar de hand reiken. En vanwaar de keizer - vanuit de schemerdonkerte van deze koninklijke galerij - de gehele kerk kon overzien tot op het priesterkoor waarachter, even boven een afsluitende wand, het reliekschrijn van Sint Servaas zichtbaar was: de Noodkist. Als Hemels Huis stralend in de spots van het invallende daglicht door de ramen van het romaanse koor. Een eikehouten kist met smeed- en drijfwerk van voor een deel verguld koper en rijkelijk verlucht met filigraanwerk en edelstenen, in 1160 vervaardigd door een Maaslandse edelsmid, die misschien Godefroid de Claire is geweest. Op de korte zijden tronen Christus en Sint Servatius, op de lange zijden de twaalf apostelen.

Dit schrijn met het gebeente van Servaas werd in tijden van nood door de straten der stad gedragen en daarom ook Noodkist genoemd. Waaraan, o wonder, de kerk van Sint Servaas zowel haar oostelijke als haar westelijke front, elk met twee robuuste torens, te danken heeft. Want de toeloop van de pelgrims naar het gouden schrijn was zo groot en de offergaven stroomden zo overvloedig toe dat het kapittel, financieel, in staat bleek de kerk, in 1160, met het oostelijke koor en dan, in 1180, met de westbouw te verrijken. De absis die het Vrijthof helemaal beheerst, wordt bekroond door een dwerggalerij vanwaar in de middeleeuwen de relikwieën werden getoond tijdens de heiligdomsvaarten, voor het eerst in 1300 gehouden. De westbouw - als een vesting uit bruine kolenzandsteen opgetrokken en sedert 1200 door twee enorme contreforten gesteund die een verbinding vormden met de proosdijgebouwen aan de overkant - bevat drie etages. Beneden hadden de parochianen van Sint Servaas eens hun altaar - aan Maria toegewijd - totdat, in de 12de eeuw, het kapittel pal naast de deur de Sint Jan als parochiekerk stichtte.

Thans staat daar in de westbouw het orgel, een fraai maar onderkomen instrument afkomstig uit de Dominicanenkerk, en is er het oxaal ingericht. De elegante kolommen van de galerij die de tweede etage omringen, dragen rijkbewerkte kapitelen die dateren uit dezelfde tijd als het hoogkoor in de Onze Lieve Vrouwekerk en die herinneren aan de meesterhand van Heimo. Daarboven verheft zich dan, onder een gemetselde koepel, de Keizerzaal.

Met de totstandkoming van de twee imposante fronten op het oosten en het westen kreeg de Sint Servaas steeds meer de gestalte van het ogenblik nadat er honderd jaar niets meer aan het gebouw was veranderd. In 1039 was, onder proost Geldulfus, een belangrijke uitbreiding gereed gekomen. Welke hernieuwde kerk op de 10de augustus van datzelfde jaar werd geconsacreerd door, zo wordt meermalen vermeld, bisschop Gerardus van Kamerijk. De aanvankelijke grafkerk - die Monulfus kort na 549 had opgericht in plaats van een houten kapel boven Servatius’ graf en die zijn opvolger Gondulfus verder voltooide - had de wassende stroom van bedevaarten langzamerhand niet meer kunnen verwerken. Er was daarom, rond het jaar 1000, een andere kerk verrezen waarvan in het tegenwoordige schip van de Sint Servaas nog enkele vensters resteren. Het was een driebeukige pijlerbasiliek zonder transept, met een rechthoekig gesloten koor en een houten zoldering.

Welke basilica weldra alweer te klein bleek. Want uit geheel West-Europa trokken de pelgrims in steeds grotere aantallen naar Maastricht, naar het graf van Sint Servaas die, volgens de legende, een bloedverwant was van Christus en Maria. En op Servatius’ graf zouden talloze wonderen zijn geschied.

De basilica werd, derhalve, met twee transeptarmen vergroot en kreeg ter weerszijden van het koor royale entrees vanaf het Vrijthof. Om dan, in het reeds vermelde jaar 1039, officieel onder de patronage van Sint Servatius te worden gesteld. Na eerst, gedurende eeuwen en zoals destijds te doen gebruikelijk, toegewijd te zijn geweest aan Sint Petrus alsook aan de Verlosser Jezus Christus.

Maar niet alleen Maastricht, heel het westerse christendom hulde zich in die dagen in ’een blank kleed van nieuwe kerken’. Het waren de dagen ook dat de eerste Nederlandse dichter Henric van Veldeke, als gast van de Servatiusabdij en geïnspireerd door de latijnse Sint Servaaslegende, het eerste werk over de eerste Nederlandse bisschop schreef, over ’die grote heer van Triecht’ zoals Veldeke hem respectvol aanspreekt. En wie opziet naar het Sint Servatius borstbeeld – evenals de Noodkist opgesteld in de rijkgevulde schatkamer

– kijkt werkelijk in het gelaat van een heer die als vanzelfsprekend tot de patroon van Maastricht werd verheven. De kostbare buste, met de schedel van Servaas, was een geschenk van Alexander Farnese, hertog van Parma, nadat hij de stad in 1579 had veroverd.

Inmiddels was de kerk honderd jaar eerder, in ongeveer 1475, naar Franse snit aanmerkelijk verrijkt met een drietal kruisgangen die een luisterrijke pandhof - het Sint Janskerkhof – omsluiten. En waarvan de westelijke vleugel - ’de Lange Gaank’ zeggen de Maastrichtenaren waarlangs, in de voormalige kapittellokalen uit de 14de en 15de eeuw, de schatkamer nog is ondergebracht - de bekendste toegang tot de kerk is geworden. Aan het einde van de oostelijke kloostergang bevindt zich de hoofdingang tot de oorspronkelijke romaanse kerk. Het portaal bevat een prachtige 12de eeuwse voorstelling in reliëf van de Majestas Domini: Christus op de regenboog, omgeven door symbolen der vier Evangelisten. Langs beide kanten van het kerkschip werd, eveneens in de 14de en 15de eeuw, de ene gotische kapel na de andere opgetrokken. Terwijl aan het tegenwoordige Henric van Veldekeplein, twee en een halve eeuw eerder reeds, het uitbundige beeldenportaal was ontstaan waardoor belangrijke bezoekers de Sint Servaas werden binnengeleid. Het beroemde Bergportaal dat dagtekent uit het begin van de 13de eeuw en wel uit 1214 en dat hiermee de prilste uiting is van de gotiek in Nederland.

In het tweede kwart van de 15de eeuw, tenslotte, liet kanunnik Dierick Volquyn het houten plafond van de kerk vervangen door een hoog gotisch gewelf waardoor het middenschip een geweldige ruimtewerking kreeg en nog steeds heeft. Uit die tijd dateren, voorts, de steunberen en de luchtbogen die de nieuwe dakconstructie moesten schragen.

In de volgende eeuw, in 1556, plaatste Jan Pijens op de westbouw een klokketoren ook in de stijl der gotiek. Die twee eeuwen later, in 1767, weer vervangen werd door een barokke toren van de Luikse architect Etienne Faën. Totdat, uiteindelijk, rijksarchitect dr. P. Cuypers in de tweede helft van de vorige eeuw het algehele herstel van de Sint Servaaskerk werd opgedragen. Die ook voor de westbouw tussen de twee romaanse torens een nieuwe neogotische toren opleverde.

Op 9 september 1955 raakte Cuypers’ toren uit 1886 in brand. De top viel in laaiende vlammen door het dak van het middenschip. De Maastrichtse brandweermannen voorkwamen een ware ramp maar konden niet de discussie blussen die, vervolgens, oplaaide over de brandende vraag: wel of geen toren meer en zo ja wat voor een toren? Intussen kijkt Maastricht alweer zo’n vijfentwintig jaar tegen de trieste stomp van de toren op. Als een werkelijk ten hemel schreiend teken dat de kerk van Sint Servaas om een totale renovatie schreeuwt.

Vlak voor het ter perse gaan van dit boek klonken, opeens, twee optimistische geluiden.

Na een aantal jaren te hebben moeten zwijgen omdat de ophanging niet betrouwbaar was, mocht Grameer weer gaan luiden, zoals de Maastrichtenaren deze 6500 kilogram zware klok noemen die in 1516 door de gebroeders Willem en Caspar Moer gegoten werd.

Een tweede hoopvol geluid kwam helemaal uit Den Haag. De Stichting tot restauratie van de Sint Servaas vernam van de minister van CRM dat deze zich nog dit jaar, in 1979 dus, zou uitspreken over de subsidiëring van de restauratie. Wanneer en hoeveel geld er beschikbaar komt en of de restauratie, zoals gepland, inderdaad in 1980 van start gaat? Wellicht kan Sint Servatius zelf hierin uitkomst bieden. Want weten de Maastrichtenaren wel dat Sint Servaas ook de patroon der lege beurzen is?

< >