De Dominicanenkerk zou Nederlands eerste gotische kerk zijn. De kerk is, in elk geval, een der allereerste in het land en wellicht de eerste in Maastricht in de stijl der gotiek.
Een zuiver vroeg-gotisch kerkgebouw, een lichtend exempel van de gotiek in de Maasstreek en een typisch voorbeeld tegelijk van een bedehuis van een bedelmonnikenorde, dus zonder een westtoren en een kruisbeuk. En met nog, ook als unicum, in de noordelijke zijbeuk muurschilderingen uit 1337 die in hun genre de oudste zijn in het land. Ze stellen de H. Maagd voor, Sint Thomas en taferelen uit de geschiedenis van de 10.000 martelaren.De Dominicanenkerk dateert uit ongeveer 1261. Dat de kerk wel eens ouder wordt geschat is niet zo verwonderlijk. Dertig jaar eerder immers, in 1231, hadden enkele Predikheren, op doorreis naar Luik, in de stad gepreekt. Waarbij zij zoveel response en respect bij de Maastrichtenaren opriepen, dat de paters werd gevraagd hier een klooster te stichten.
Ridder Adam van Haren, voogd over Maastricht als vertegenwoordiger van de hertog van Brabant, schonk de Predikheren zijn huis ’De Poort van Haren’ geheten en gelegen aan de Hochterpoortstraat, dat is de tegenwoordige Spilstraat. De paters werd toen, in 1261, toegestaan een klooster met een voorlopige kapel te bouwen, daartoe vooral in staat gesteld door de vele giften van ingezetenen. Om dan zes jaar later, in 1267, een nieuwe grotere kerk op te richten, dicht tegen de oudste stadsomwalling uit de 13de eeuw aan.
De kerk, van mergelsteen op een voet van kolenzandsteen, kwam tegen 1280 gereed. Bisschop Franciscus van de Orde der Predikheren wijdde de kerk - alsmede het hoogaltaar ter ere van Sint Paulus - op 29 september 1294 plechtig in. In 1309 al kwam er aan de noordkant van het koor een kapel bij. Aanvankelijk toegewijd aan Sint Catharina maar later de kapel van Sint Marculphus of Sint Markoen genoemd.
Nadat de Spanjaarden Maastricht hadden heroverd werd de voorgevel van de kerk, in 1606, op kosten van de stad hersteld alsook, later, de kruisgang. Die evenals het archief en de welvoorziene bibliotheek van de paters zwaar door brand was geteisterd toen, in 1577, de Staatse troepen er verschrikkelijk hadden huisgehouden. Tegelijk met de restauratie van de kerk werd het koor aan de zuidzijde opnieuw vergroot en wel ter plaatse van de Onze Lieve Vrouwekapel. Die uit 1350 zou dateren doch pas voor het eerst in 1445 wordt vermeld. Ongeveer uit die tijd - en wel het jaar 1619 - stammen ook de gewelfschilderingen van de hand van Joannes Vasoens. Die, zij het zeer geschonden, voor een deel bewaard zijn gebleven.
Twee Predikheren hebben zich voor hun kerk als het ware onsterfelijk verdienstelijk gemaakt. Prior Dominicus Nullens, zoon van welgestelde Maastrichtenaren, besteedde in 1617 zijn vermogen aan herstelwerkzaamheden, kocht geroofde goederen terug en verrijkte de kerk met altaren, een oxaal en een preekstoel. Een andere Dominicaan uit die dagen, die elke Maastrichtenaar al is het maar van naam kent, is broeder Franciscus Romanus. Vooral en voor altijd bekend geworden door zijn herbouw, in 1684, van de eerste boog van de Sint Servaasbrug en later als bouwmeester van de Franse koning Lodewijk XIV. Romanus - die in Maastricht novice was geweest - ontwierp in 1728 een, zij het nooit uitgevoerde toren voor de Dominicanenkerk in plaats van de bouwvallig geworden dakruiter, verfraaide het interieur met koorgestoelte, schonk kasten aan de kloosterbibliotheek - die later in het stadsarchief zijn terecht gekomen - en liet ook allerlei restauraties voor zijn rekening uitvoeren.
Het Predikherencomplex ontkwam al evenmin aan de desastreuze gevolgen van de Franse belegeringen. De Dominicanen behoorden zelfs tot de eerste kloosterlingen die de stad moesten verlaten. Hun klooster viel ten offer aan de ene afbraak na de andere. Terwijl de kerk - van 1797 tot 1804 nog was gebruikt door de parochianen van Sint Johannes de Doper, die de Sint Jan immers aan de Hervormden hadden moeten af staan, werd de in het jaar 1798 jaar opgerichte Centrale School in het klooster gehuisvest. Kort daarna de municipale Ecole secundaire, later het Koninklijk Atheneum en toen het Stedelijk Gymnasium en de Gemeentelijke HBS, die tenslotte tot het Stedelijk Lyceum werden samengevoegd. Van het klooster waren nog slechts twee vleugels over toen dit gerenommeerde onderwijsinstituut zich uit het centrum van de stad terugtrok. Om dan - nadat het uit 1887 daterende schoolgebouw langs de Helmstraat was gesloopt - plaats te maken voor wat bijna tien jaar in hartje Maastricht een steen des aanstoots zou zijn: de Entre Deux, in eerste instantie opgezet voor de Grand Bazar.
De kerk was inmiddels, in 1805, stadsmagazijn geworden. Nadat een jaar tevoren het 17de eeuwse praalgraf van generaal Graaf van den Berck ’s Heerenberg en zijn gemalin, de eikehouten biechtstoelen uit 1660, het oxaal, de banken der broedermeesters, het tabernakel van het Maria-altaar en het door Peter Briesger gebouwde orgel uit ongeveer 1650 naar de Sint Servaaskerk waren overgebracht.
De niet al te jonge Maastrichtenaren weten nog wel uit eigen herinnering hoe de Dominicanenkerk, na een grondig herstel van 1912 tot 1917 onder leiding van architect W. Sprenger in overleg met dr. J. Cuypers, tenslotte tentoonstellings-, venduen concertzaal werd. Compleet met orgel dat in 1963 naar de kerk van Scharn ging, toen het Maastrichts Stedelijk Orkest naar de Staarzaal aan het Hendric van Veldekeplein verhuisde. De Dominicanenkerk bleef expositieruimte, er vonden ziekentridua plaats, de jeugd vierde er carnaval en de schoolkinderen in de zomervakantie hun ’Stap in’.
Waarna het stadsarchief er extra ruimte vond tot de opening, in 1978, van het nieuwe bibliotheek- en archiefcentrum tussen Grote Looiersstraat en Nieuwenhofstraat. In het begin van 1979 was de kerk nog tijdelijk postkantoor.
Maar wat nu met de Dominicanenkerk? Zou deze - en met deze gedachte is al eens gespeeld - niet de meest logische en geeigende ruimte en entourage zijn voor het kerkelijk kunstbezit van het Bonnefantenmuseum dat zich in 1979 op de twee bovenste etages van de Entre Deux vestigde? En waarvan de entree zich thans bevindt in het enige restant - het voorste stukje van de westelijke kloostervleugel met de barokke krulgevel uit 1663 - van wat is overgebleven van een imposant kloostercomplex der Predikheren. Dat eens met kerk en tuinen vrijwel het gehele terrein besloeg tussen Grote Staat, Helmstraat, Grote Gracht en Spilstraat.