Kerken Maastricht

Jac. van Term (1979)

Gepubliceerd op 05-02-2024

Augustijnenkerk

betekenis & definitie

Toen Sint Maternus in de vierde eeuw, als bisschop van Trier en Keulen, in deze streken het geloof verkondigde, bouwde hij een kapel ter ere van Maria waar, vandaag de dag, de Mariastraat uitkomt op de Kesselskade. In deze kapel Maria ten Oever geheten - zouden met name de schippers Maria hebben vereerd en zo zou, in Maastricht, de eeuwenoude devotie tot de Sterre der Zee zijn ontstaan.

Een verhaal te mooi om waar te zijn en het is, helaas, te mooi . . .Die kapel nu - en dat is wel een historisch feit - werd met kerkhof en nog een huis, kort na 1600, aan de Augustijnen door het kapittel van Onze Lieve Vrouw gratis ter beschikking gesteld. Waarna de paters, in 1609, van de bisschop van Luik en de hertog van Brabant toestemming kregen er een klooster te bouwen. Dat niet het eerste van de Augustijnen in de stad zou worden. Reeds in 1254 bedienden zij een kapel aan de Vismarkt. Vanwaar ze hun convent, twintig jaar later, verplaatsten naar de Bokstraat die is verdwenen toen daar het kanaal gegraven werd. Kerk en klooster raakten, echter, in de 16de eeuw zo in verval dat nieuwbouw noodzakelijk werd.

Waarvoor de paters, in 1586, een andere plaats vroegen. Ze mochten dan beschikken over de kapel Maria ten Oever die, later, werd afgebroken toen het nieuwe klooster, in 1650, helemaal gereed was gekomen en met een eigen kerk verrijkt zou worden. Inderdaad verrijkt want de kerk werd na die van de Jezuïeten de tweede in Maastricht in de stijl van de vroege barok. Een kerk zelfs van een voorbeeldige Vlaamse barok die model mocht staan voor de later Brigitinessenkerk te Brussel.

De Augustijnenkerk kwam tot stand dankzij vooral de vrijgevigheid van graaf Hendrik Huyn van Geleen, commandeur van de Balie Biesen der Duitse Orde. Wiens wapen dan ook kwam te prijken hoog in de prachtvolle gevel van baksteen en mergelblokken op een voet van Naamse steen. Rijk voorzien van pilasters, geprofileerde lijsten, voluten, guirlandes en ander beeldhouwwerk. Met het stadswapen boven het royale rondboogvenster, de stadsster die vroeger verzilverd was, een medaillon met Madonna en Kind en een vlammend hart omzwermd door engelenkopjes. Boven de kerkdeur is het opschrift te lezen: D.O.M. Beatae Mariae, SS.

Pontificibus Augustino et Huberto Sacrum 1659. Het jaar waarin de aan de H. Maagd en de H.H. Augustinus en Hubertus toegewijde kerk werd afgebouwd om dan op 27 mei 1661 door de Luikse wijbisschop J. A. Blavier te worden ingewijd.

Het interieur van de eenbeukige barokkerk, met een houten tongewelf in gipswerk, was al even rijkelijk ingericht. Met onder meer drie altaren met kolommen van marmer - elk een schilderstuk bevattend van de beroemde Vlaming Quellinus die, in 1796, met alle kerkmeubilair door de Fransen zijn weggehaald toen ook het Augustijnenklooster werd opgeheven. Kerk en klooster werden fouragemagazijn. Waarna de kerk, in 1825, van een verdieping werd voorzien en school werd.Tot 1830 dan toen de Fransen de kerk voor vier jaar weer in gebruik namen. De kerk diende, vervolgens, als comediezaal voor het garnizoen en er werden zelfs voorstellingen met paarden gegeven. Daarna werd de kerk weer school tot het gebouw aan de Herbenusstraat klaar was. ’Op sjaol goon op t’n Awwestiene’ was destijds verre van een compliment en een teken van welstand, integendeel. Het was een stadsarmenschool en kinderen die, in de ogen der ouders althans, niet oppasten werden gedreigd voor straf naar de Awwestiene te worden gestuurd.

Voordat de kerk, na de Eerste Wereldoorlog, parochiekerk werd is het gebouw nog voor de uiteenlopendste doeleinden ingericht: als stadstekenschool, als school voor kinderen der Belgische vluchtelingen en als distributiecentrum voor voedsel. Kerk en wat van het klooster nog resteerde waren, inmiddels, dermate vervallen dat restauratie dringend nodig was. Het klooster bleek niet meer te redden en werd, op een deel van de voorgevel na, afgebroken.

In 1920 kregen de architecten Marres en Sandhövel de opdracht de kerk grondig te restaureren en met een koor te vergroten. De Awwestiene zou de kerk worden van de op 7 mei 1918 opgerichte parochie van de H. Joseph. Welke werd afgesplitst van de parochie van Sint Matthias die tot ongeveer elfduizend zielen was uitgegroeid. In 1947 had de Sint Josephparochie nog, welgeteld, 2.584 parochianen. In 1960 waren het er nog slechts 918.

De parochie werd daarop, in 1962, opgeheven. De kerk bleef nog enkele jaren geopend om dan, op 8 november 1964, te worden gesloten. De leeglopende Maastrichtse binnenstad was weer een ’dode’ kerk rijker... Tien jaar later startte, in 1974, een restauratie - onder de leiding van de architecten Harry en Pieter Koene - waarvoor reeds in 1963 de eerste plannen op tafel waren gelegd door de Beheerscommissie voor de Sint Josephkerk onder de geestdriftige leiding van bankdirecteur J. Bartels. Van de vroegere en stijlvolle inventaris - uit verschillende Limburgse kerken vergaard - waren de banken naar de Sint Guilelmuskerk gegaan en de kruiswegstaties van Charles Vos naar Scharn.

Het merendeel van het meubilair bleef, evenwel, gehandhaafd: het houten barokaltaar - met een geschilderde kruisafneming van Godefridus Maes (1649-1700) - en de beide bijbehorende zijaltaren uit de kerk van het Brabantse Berlicum, de eikehouten preekstoel in de Lodewijk XlV-stijl uit de kerk van Horst, de communiebank uit 1800 uit de kerk van Horn, de biechtstoel uit ongeveer 1700 uit de kerk van Limbricht met twee bijpassende biechtstoelen van recentere datum en de twaalf gesneden borstbeelden van de apostelen en een buste van Sint Augustinus uit de Onze Lieve Vrouwekerk maar oorspronkelijk afkomstig uit de Sint Nicolaaskerk. Terwijl de verheerlijking van Maria in rococo stucwerk op de triomfboog boven het koor eveneens in vroegere luister werd hersteld. In welk koor, uit 1920 dus, zich het enige gebrandschilderde raam van de kerk bevindt. Door Huib Luns, de vader van dé Luns, vervaardigd ter herinnering aan de eerste pastoor van de Sint Josephkerk K. Receveur. Alle andere vensters bevatten heldergetinte glas-in-lood-raampjes zodat de witte kerkruimte werkelijk baadt in een zee van licht.

Op 2 april 1976 heropende de bisschoppelijk vicaris mgr. L. Meertens de Awwestiene die daarmee werd opengesteld voor culturele manifestaties, variërend van een fototentoonstelling tot een koorconcert. Waarmee de Augustijnenkerk weliswaar geen huis van God en gebed meer is maar wel, dankzij de inzet van enkele idealisten en de onontbeerlijke steun van de overheid, voor de gemeenschap behouden en, God zij dank, ook toegankelijk is gebleven. En hierover kunnen de Maastrichtenaren zich alleen maar verheugen.

< >