een Man van moed, onverzaagd, en dapper, doch tevens niet vrij te spreeken van onbezonnenheid en snorkerije; gelijk blijken zal uit het volgende verhaal, hem betreffende, ’t welk wij hier verkiezen te plaatzen, ons bedienende van de woorden van HALMA, met welke die werkzaame Man, uit verscheiden Schrijvers, het geval heeft voorgedraagen.
„Prins WILLEM DE EERSTE van Oranje (dus schrijft hij) met zijne benden wederom van voor Maastricht weghgetrokken zijnde in den Jaare van 1586 (dit moet zijn 1580) zoo richtten de Spanjaarts deswegen verscheide omgangen en feesten aan, meenende nu genoegzaam meesters te zullen blijven, gelijk zij alomme stoften, ’t welk van veelen opgekropt, maar ook somwijlen van eenigen niet onbeantwoordt bleef, waar onder WOLFERT ZWAARTVEGTER van Arhem in Gelderland bijzonder aan te merken valt, die zijne Geldersche manmoedigheijt niet verborgen kon houden, als hij, in het Veerschip van Antwerpen op Brussel zittende, en eeniger Spanjaerden snorkerijen hoorende, onbedachtzaam de Spaansche Lanciers en Ruijters verachtte, voorgeevende, dat hij ’er wel hondert op eene rij uijt den zadel zoude konnen lichten, dat den hoogmoedigen Hertogh VAN ALBA aangedient wierdt, die daarop WOLFERT voor zich ontbiedt, hem zijn breedt opgeeven voorhoudt, en, hoe zeer hij, op zijne kniën gevallen, om genade bad, en de lossigheid zijner tonge beschuldigde, van hem, of het betoonen van zijne voorgeevende dapperheijt en sterkte, of lijfstraffe voor die vermetelheijt vorderde, dus WOLFERT, ziende niets met verontschuldigen of bidden te winnen, op des Hertoghs eijndelijken eijsch, dat hij slechts tegens drie Spanjaarden na elkander rennen zoude, doch met de keur van het beste paardt uijt des Hertoghs stal, het spel opentlijk te Brussel tegens drie uijtgekipte Spanjaarden begon, met dien uitkomst, dat hij de twee eersten, elk met eenen loop, en den derden met den tweeden loop uijt den Zadel lichtte, tot een geweldigen splijt der Spanjaarden.”
Zie E. VAN BRANDT, Nederlandsche Geschiedenissen; D. P. PERS, Verwarde Adelaar; P. DE LANGE, Batavische Romeijn.