Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

ZWAAG

betekenis & definitie

een Ban en Dorp, in het gedeelte der Provincie van Holland, Noordholland of Westfriesland genaamd, onder het Regtsgebied van Hoorn. De uitgebreidheid van het Distrikt vinden wij, in de Quohieren der Verpondingen, begroot op zevenhonderd vijfendertig Morgens en vijfhonderddrieëndertig Roeden Lands. Een blijk des vervals van welvaart bespeurt men ook in het afneemend getal der Huizen, en, dienvolgens, ook der bewooneren.

Meer dan dertig Huizen stonden ’er minder bij de laatste, in vergelijking van de naastvoorgaande optelling. Omtrent het Jaar 1505 ontstondt ’er een hoogloopend en langduurig geschil, tusschen de Regeering der Stad Hoorn en de Ingezetenen van deezen Ban. De laatstgemelden, opgezet, naar men wil, door eenen der voornaamsten onder hen, waarschijnlijk een vermogend Landman, PIETER VEERZEN genaamd, beweerden, dat zij het regt hadden, om jaarlijks een persoon tot Burgemeester, en een anderen tot Lid van Schepensbank in de gemelde Stad te benoemen. Ter staavinge van dit voorgewende regt, beliepen zij zich op de Handvesten en Privilegiën van hun Dorp welke, naar hun beweeren, dat regt uitdrukkelijk aankondigden. Vermits die van Hoorn zich tegen die aanmatiging verzetteden, wierdt de zaak voor den Regter betrokken. Het Hof in 's Graavenhage deedt eene uitspraak ten nadeele van die van Zwaag, verwijzende, tevens, dezelve in alle de kosten, welke, ter wederzijde, op het pleitgeding gevallen waren. Stijf staande op hunne gewaande waardigheid, en liever een gedeelte van hunnen welvaart willende waagen, dan afstand doen van een Voorregt, welk hun een voorkomen van aanzien gaf, gelijk staande met dat van Stadbewoonders, beriepen zich de Zwaagsche opgezetenen op het Hof van Mechelen. Doch ook hier viel de uitspraak ten hunnen nadeele uit, met diergelijke verwijzing in het draagen van alle de kosten. Zo hoog liepen deeze pleitkosten, dat verscheiden welvaarende lieden, in den Ban en het Dorp Zwaag, die, tot het uitvoeren en volhouden van het Pleidooi, hunne goederen hadden verbonden, naa dat zij waren genoodzaakt geworden dezelve te betaalen, tot eenen staat, zo niet van behoefte, immers van bekrompenheid, vernederd wierden.

Drie jaaren daar naa trof Ban en Dorp een zwaare ramp, door welken zommigen, die nog niets hadden overgehouden, een gevoeligen neep ontvingen. Een hooge Watervloed, voorgevallen op den zestienden October des Jaars 1508, hadt een groot gedeelte van Noordholland onder den plas begraaven. Door versterken en verhoogen der Dijken hadden die van Zwaag, gelijk ook van het naastgelegen Westerblokker, het water uit hunnen Ban gekeerd. Eene maand lang wederstonden zij het geweld, doch moesten, ten langenlaatste, kamp geeven.

Zwaag staat, in de Geschiedenissen van ons Vaderland, bekend als de Plaats, nabij welke de eerste openbaare Predikatie, ten dienste der Hervormden, in Holland, is gedaan. Het voorval is merkwaardig, en verdient, in zijne omstandigheden, eene beknopte vermelding.

Niet verre van de Stad Hoorn stondt een Reguliers Klooster, op het Veld, of een Kamp lands, over welken het voetpad van Blokker na Zwaag loopt. Op den veertienden Julij des Jaars 1566 verzamelde, voor het Klooster, eene groote menigte volks, zo uit de Stad Hoorn, als van andere omliggende plaatzen bijeengevloeid. JAN ARENTSZOON, bijgenaamd MANDEMAAKER, naar het bedrijf, welk hij, voormaals, te Alkmaar hadt geoeffend, doch thans Predikant onder het Kruis, zou ’er het woord voeren. Eerst liet hij de Vergadering eenen Psalm zingen, deedt vervolgens een Gebed, en hieldt eindelijk eene Leerrede.

„Maer”, ('t zijn de woorden van den Historieschrijver GERARD BRANDT, waar van wij ons bedienen) „alsoo de Burgermeesters (van Hoorn) juist op dien tijdt, bij geval, met den Schout Meester JOOST HUIKESLOOT, den Onderschout HENRIK KORVER, en twee jonge Zuidthollandtsche Edelluiden, bij de Reguliers Monniken te gast en vrolijk waren, hoorden sij ‘t rumoer van 't volk, en niet wetende te denken wat het wesen moght, fonden daar iemandt op uit, die hun tot bescheit braght, dat ’er gepredikt wierdt. Eik was ten hoogsten verwondert. De Schout, de Onderschout, een van de Monniken, en de twee Edelluiden stonden op; begaven sich tot aen de sloot, die den weg van ’t Klooster scheide, dicht achter den Predikant, misschien om hem vervaertheidt aen te jagen. Hij ging des niettemin met fijne reede voort. Toen sprong de Monnik in de sloot, en riep met eenen seer ijsselijk; meenende daer door ’t volk op de loop te brengen. Als sich echter niemandt verroerde, riep de Schout (want hij hoorde iets bijbrengen uit het tiende Capittel van ’t Euangellum des Apostels Johannes) Ja, Ja, ik sal u wel leeren Johannes in ’t tiende, en ging weêr naar ’t Klooster.

D’Onderschout hoorde den Predikant tot het einde der preeke, ook d’Edelluiden, die, wederom ter maeltijdt komende, tot de Monniken dorsten seggen, dat hun de reede niet qualijk beviel.” Tot hier toe het verhaal van BRANDT. Zonder eenige stoornis, ging nu de vergaderde menigte uit elkander.

Van de hooge Oudheid deezes Dorps kan, onder andere, getuigenis draagen, de menigte van Duifsteen, welke men, voormaals, aan de Kerk vernam; als mede aan de groote en zwaare gebakken steenen, van welke het gewijde Gestigt was opgetrokken. Aan den H. MARTINUS wierdt, naa de stigting, de Kerk toegeheiligd. De Pastorij stondt ter begeevinge der Graaven van Holland. Sedert het Jaar 1573 zijn de Hervormde Ingezeetenen van dit Dorp door een eigen Predikant bediend; hij is Lid der Klassis van Hoorn. Men heeft ’er ook eene Statie van Roomschgezinden. De Huizen van het Dorp staan, in eene lange Streek, die den geheelen Ban doorloopt, op merkelijken afstand van elkander verwijderd.

Zie VELIUS, Kronijk van Hoorn; Oudheden van Noordholland; CLAAS BRUIN, Noordhollandsche Arcadia; G. BRANDT, Historie der Reformatie.

< >