Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

ZUILESTEIN, (De Heerlijkheid)

betekenis & definitie

gelegen in het Overkwartier des Stichts van Utrecht, een weinig ten Noorden van den Rhijn, bijkans op gelijken afstand tusschen de Steden Rheenen en Wijk bij Duurstede. Zij draagt ook, zomtijds, den naam van Leersum; onder welke benaaming wij, ter voegzaame plaatze in ons Woordenboek, daar van reeds een kort verslag gedaan hebben; waarbij wij, egter, nu nog het volgende moeten voegen. Groote oneenigheden ontstonden, in het voorste gedeelte der naastverloopene Eeuwe, over deeze Heerlijkheid.

ADELHEID VAN REEDE, Dogter van GODARD VAN REEDE, Heere van Amerongen, in den Jaare 1609, het Huis Zuilestein verkogt hebbende, voor eene somme van tienduizend guldens, aan JOAN RENESSE VAN DER AA, Proost van S. Jan te Utrecht, verkreeg deeze vervolgens, in den Jaare 1613, dat gedeelte van de Heerlijkheid Amerongen, welk den Domproost behoorde, en vervolgens de Heerlijkheid van Zuilestein uitmaakte, in erfpagt. Hier tegen verzette zich de Heer VAN AMERONGEN, beweerende, dat het Goed, als aan Fideicommis onderhevig, niet buiten zijn Geslagt mogt vervreemd worden. Bij deezen twist kwam nog een andere, tusschen de beide genoemde Heeren, over de paalen of grensscheidingen der wederzijdsche Regtsgebieden. De Staaten des Lands van Utrecht bemoeiden zich met dit geschil, en beteugelden het voor eenigen tijd. Doch het vuur was wel gesmoord, maar niet gebluscht. Met nieuwe woede begon het, van nieuws, te branden, zints aan den Heere VAN AMERONGEN het hooge Regtsgebied wederom in pandschap was gegeeven.

FREDRIK HENRIK, Prins van Oranje en Nassau, Stadhouder van het Gewest, ziende, dat zonder zijne tusschenkomst, de peis bezwaarlijk zou kunnen getroffen worden, stak zich eindelijk in de zaak, een middel hebbende uitgedagt, om aan dezelve een voegzaam einde te maaken. Naa alvoorens de overhoop liggende partijen met elkander te hebben bevredigd, kogt hij de Heerlijkheid Zuilestein, met alle derzelver onderhoorigheden. De Heeren Geëligeerden, uitmaakende het Eerste Lid der Staatsvergaderinge des Lands van Utrecht, en de Ridderschip, zijnde het tweede Lid, bekragtigden, in den Jaare 1630, dien koop door hunne goedkeuring. ’s Jaars daar aan volgende sloot Prins FREDRIK HENRIK met den Heere VAN AMERONGEN een Verdrag, raakende de Landscheiding der beide Heerlijkheden Zuilestein en Amerongen, als mede wegens derzelver hoog, middelbaar en laag Regtsgebied, benevens den Impost van Cijs en Gruit.

Ook dit Verdrag verworf den stempel en het gezag der bekragtiginge van hunne Edelmogenden; die, daarenboven, den Prinse ten gevalle, de Heerlijkheid Zuilestein met het hooge Regtsgebied beschonken. Hoewel dus alles tot genoegen zich scheen geschikt te hebben, vertoonde ’er zich eene nieuwe zwaarigheid, hoewel van eene gantsch andere natuur. Zo klein, en binnen zo enge paalen, was de Heerlijkheid Zuilestein beslooten, dat men ’er ter naauwer nood een genoegzaam aantal persoonen vondt, welke, tot de bediening van het regt, de noodige bevoegdheden en vereischten bezaten. Om in die ongelegenheid te voorzien, verzon de Prins een voegzaam hulpmiddel. Hij liet het oog vallen op de belendende Heerlijkheid Leersum, met oogmerk om dezelve met Zuilestein te vereenigen, en alzo het bovengemelde bezwaar uit den weg te ruimen. De Heerlijkheid Leersum was een eigendom der Staaten ’s Lands van Utrecht, welke aldaar hoog, middelbaar en laag Regtsgebied oeffenden. Aan hun Edelmogenden liet derhalven FREDRIK HENRIK den voorslag doen, of dezelve genegen zijn zouden, voor eene voegzaame somme, door verkoop, de Heerlijkheid Leersum aan hem af te staan.

Op dien voorslag wierdt eene volle Staatsvergadering belegd, tegen den vierëntwintigsten Februarij des Jaars 1632, en, naa eenige raadpleegingen, in dezelve besloten, „in aanmerkinge van ’s Prinsen groote verdiensten, aan zijne Hoogheid in vollen eigendom in geschenke op te draagen alle het Regtsgebied in Leersum, benevens de Thinfen, Pagthoenderen of Kapoenen, en den Erfpagt van den Wind en het Stroogeld;” omtrent negentien guldens hadt dit alles, jaarlijks, aan ‘s Lands Staaten opgebragt. Aldus en langs deezen weg wierden Zuilen en Leersum onder éénen Heer gebragt. Volgens Uitersten Wille van Prinse FREDRIK HENRIK, kwam, bij deszelfs overlijden, Zuilestein aan zijnen Natuurlijken Zoone FREDRIK VAN NASSAU, van welken wij, in een afzonderlijk Artikel, eenige bijzonderheden zullen mededeelen.

WILLEM VAN NASSAU, Zoon van FREDRIK, door WILLEM DEN III, Koning van Groot-Britannie, tot Graaf van Rochefort verheven, wierdt, naa zijns Vaders overlijden, Heer van Zuilestein. Naa zijn overlijden, voorgevallen op den twaalfden Julij des Jaars 1708, kwam zijn Zoon, WILLEM HENRIK VAN NASSAU, in het bezit daar van; doch hij genoot het slegts een korten tijd, naameiijk tot op den tweeden December des Jaars 1710, wanneer hij, door zijn overlijden, de Heerlijkheid naliet aan zijnen broeder FREDRIK VAN NASSAU, Graave van Rochefort, Heere van Waijestein.

Te zamen bestaan de beide Heerlijkheden eene uitgestrektheid van honderdachtënzeventig Morgens Lands. Bij de opneeming, in den Jaare 1748 gedaan, telde men ’er, in alles, zeventig Huizen.

Zie Tegenwoordige Staat van Utrecht; HALMA. Woordenboek,

< >