Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

WIT, EMANUEL DE

betekenis & definitie

een vermaard Nederlandsch Kunntschilder, gebooren te Alkmaar, in den Jaare 1607. Zijn Vader bekleedde, in die Stad, den post van Schoolmeester.

In de Rekenkunst en Meetkunde meer dan gemeen bedreeven zijnde, gaf hij daar in onderwijs aan zijnen Zoone, met een zeer gewenschten uitslag. Nogthans schijnt de zucht tot de Schilderkunst in hem de overhand gehad te hebben. Althans DE WIT begaf zich, eerlang, na Delft, om aldaar, door den beroemden EVERT VAN AALST Willemsz, in die edele kunst te worden onderweezen. Beelden, Historien en Portretten, waren, meestal, de voortbrengzels van zijn penzeel, naa dat hij bij genoegzaame vorderingen hadt gemaakt, om op eigen wieken te kunnen drijven en voor zijn bestaan te zorgen. Om dit meer en meer te bevorderen en te verbeteren, vertrok DE WIT, eerlang, met der woon na Amsterdam. Hier veranderde hij zijne keuze van Voorwerpen. Hij schilderde meest Kerken van binnen, gestoffeeerd met predikstoel, orgel, gestoelten, grafsteden en andere sieraaden. Zo verre bragt hij het in deeze kunst, dat hij, zo ten aanzien vair juistheid der regelen van bouwkunde, als omtrent de gelukkige verkiezinge van licht, misschien nimmer zijnen weergae heeft gehad. Jammer is het, dat zo veele en uitsteekende talenten niet gepaard gingen met een goed gedrag. Zijne norschheid, gemelijkheid en twistzucht maakten hem bij elk gehaat. Arm wierdt hij, daarenboven, om dat hij in ’t geheel geene wijze op zijne zaaken stelde. Aldus eenen meer dan tachtigjaarigen ouderdom bereikt hebbende, verviel hij tot wanhoop, althans tot eenen hoogen graad van mistroostigheid; met het rampzalig uitwerkzel, dat hij geweldige handen aan hem zelven sloeg. Zeker gaat het ten minste, dat hij, op zekeren dag, geschil met zijnen Huiswaard gekreegen hebbende, bij den donkeren avond uit zijne wooning ging, en zedert niet vernomen wierdt, tot dat men, elf weeken daar naa, zijn Lijk opvischte bij de Haarlemmersluis, hebbende een touw om den hals gebonden. Men voerde het na het Gasthuis, en deedt het vervolgens, naar gewoonte, op het Kerkhof van het Pesthuis dier Stad ter aarde bestellen. Dit viel voor in den Jaare 1692, hebbende EMANUEL DE WIT toen den ouderdom van vijfëntachtig jaaren bereikt.

Zie HOUBRAKEN.

< >