bekleedde , in den jaare 1674, de waardigheid van Resident van den Koning Van Polen en van Minister van de Hertogen van Brunswijk-Lunenburg, bij hun Hoog Mogenden in ’s Graavenhage. Vanwegen 's Mans lotgevallen, aan de Geschiedenissen van ons Vaderland onmiddeiijk verknogt, verdient hij eene plaats in dit Woordenboek. In den Jaare 1674, terwji de Algemeene Staaten nog met Franktijk
in oorlog waren, hadt hij de hand in eene geheime briefwisseling in Engeland, over zaaken, onder andere, den Prins VAN ORANJE betreffende, en bij welke zijne Hoogheid, bij zommigen, wierdt verdagt gehouden van eenen toeleg, om in Engeland eenen opstand te doen verwekken. WILLEM DE III, ’t zij dan dat het vermoeden valsch of gegrond ware, wist eerlang te bewerken, dat WICQUEFORT, op last der Staaten van Holland, in verzekering genomen, en terstond op de Voorpoort van den Hove wierde opgeslooten. In zijne aanklagt bij de Staaten, hadt zijne Hoogheid hun Edele Groot Mogenden aangediend „ dat hij eenige schadelijke streeken en geheime bruifwisseling in sijfer, beide binnens en buitens Lands, van WICQUEFORT ontdekt hadt; dat dezelve ook met Engeland verstand hadt gehouden, tot nadeel van den Staat, en elders dingen geopenbaard, die tot eene gantsche omkeering van het Land dienen konden.”
Merkelijke opschudding, intusschen, veroorzaakte dit vatten onder de uitheemsche Gezanten en Staatsdienaars, zommige van welke beweerden, dat men hier mede het regt der volken hadt geschonden, alzo WICQUEFORT, in 's Graavenhage,
erkend wierdt in de hoedanigheid van Resident des Konigs van Polen, en van Minister der Hertogen van Brunswijk-Lunenburg. Maar de Staaten van Holland, gelijk ook de Algemeene Staaten, die zich deeze zaak aantrokken, verstonden , dat WICQUEFORT, behalven dat hij een gebooren Holander was, in den Jaare 1665 niet in dienst van zijne Poolsche Majesteit was getreeden, dan met uitdrukkelijk voorbeding, dat hij aan het gewoonljk regtsgwbied der Staaten zou onderworpen blijven. Hij was, daarenboven, zedert het Jaar 1665, in bijzonderen Eed der Algemeere Staaten geweest, van welke hij, als Vertaaler van geheime papieren, eene Jaarwedde hadt getrokken. Hier bij kwam nog, dat de Staaten van Holland hem tot Historieschrijver dier Provincie hadden aangeleid. Uit dit alles leide men het gevolg af, dat WICQUEFORT, naar regt en reden, voor het Hof van Holland kon worden te regt gesteld.
Ondanks deeze redenen, leverden de Kinderen en Vrienden des Gevangenen, eerlang, twee Vertoogen in, in Welke zij beweerden, „ dat WICQUEFORT, schoon een gebooren onderzaat der Staaten van Holland, zich, nogthans, aan het Regtsgebied dier Staaten hadt mogen onttrekken, en overgaan in den dienst van Uitheemsche Mogendheden; dat de Staaten hun Regtsgebied wel voorbehouden
hadden, toen de Gevangene zich als Resident van Polen aangaf, doch niet, toen hij als Minister der Hertogen van Bruinswijk-Lunenburg erkend wierdt; dat hij, diensvolgens, ten minste in die laatstgenoemde hoedanigheid, vrij was van het Regtsgebied der Staaten. Zij beweerden verder, dat men hem ontslagen hadt van den Eed, aan de Staaten gedaan, toen hij, in den Jaare 1665, Resident van Polen wierdt; dat, ofschoon het eene waarheid was, dat bij, zedert, ook den Staaten hadt gediend, en van hun beloond was, hij daarom riet konde geagt worden, aan hun onderworpen te zijn, maar alleenlijk aan zijne uitheemsche Meesters; dat hij, eindelijk, niet beschuldigd wierdt dan met dingen, die tot zijnen pligt, als dien
van Uitheemschen Staatsdienaar, behoorden, of die hem ten minste niet strafbaar maakten voor den Regter.’’
In de maand Maart des Jaars 1675, was WICQUEFORT in verzekering genomen. Hij zat tot in de maand November diens zelfden jaars, eer hij zijn Vonnis ontving. Toen wierdt hij, door den Drost van het Hof, van de Voorpoort gehaald, en, gaande tusschen twee Staaten-Bode, na de Rode geleid, alwaar hij tot eeuwige gevargenisse verweezen wierdt. Behalven de buitenlandsche briefwisseling, ook door omwegen met vijanden van den Staat, behelsde zijn Vonnis de misdaad van het uitvorschen en overbrieven van de geheimen van ’s Lands Regeeringe, op veelerlei wijze. WICQUEFORT zat, vervolgens, als Gevangene, op de Voorpoort, tot op den elfden Februarij des Jaars 1679. Met behulp van de Dienstmaagd des Cipiers ontkwam hij thans zijnen Kerker, reedt, met eenen Wagen, op Leiden, van daar na Utrecht, en voorts, over Arnhem en Nijmegen, na Zelie, daar hij tot Raad der Hertogen van Brunswijk Lunenburg wierdt aangesteld. Twee jaaren daar naa deedt hij eenen keer herwaarts, en vertoefde, in 's Graavenhage, eenen korten tijd, met verlof der Staaten. Hij overleedt in het volgende Jaar1682. WICQUEFORT heeft Zich zeer beroemd gemaakt, onder de Staatkundigen, door zijn Werk, getiteld de Ambassadeur, zijnde eene uitvoerige Verhandeling over de waardigheid en de pligten van eenen Gezant. Daarenboven heeft hij geschreeven, in de Fransche taal, eene Historie der Vereenigde Nederlanden van enige jaaren; doch van dit Werk heeft slegts een gedeelte het licht gezien. WICQUEFORT liet eenen Zoon na, insgelijks ABRAHAM geheeten, die, volgens Resolutie van hun Hoog Mogende van den zesëntwintigste April des Jaars 1689, in de hoedanigheid van Secreeten Commissaris des Hertogs van Brunswijk Lunenburg, in 's Graavenhage wierdt erkend.
Zie J. WAGENAAR, Vaderl. Hist.
WIDELNISSE
bij MELIS STOKE ook Widenisse, of Widenesse genaamd, was eertijds ten sterk en zwaar Kasteel, door Heer ROELAND VAN WIDELNISSE gebouwd, niet verre van de Zuiderzee, in de nabijheid van de Stad Hoorn, ter plaatze, ongeveer, daar nu het Dorp Schilinghout ligt. Dewijl het Gestigt merkelijk was vervallen, deedt Graaf FLORIS DE V hetzelve vertimmeren, en merkelijk versterken, om de Drechter Friezen te beteugelen. Naa ’s Graaven overlijden, wierdt het Slot, door de Friezen, belegerd, en, door den Slotvoogd, Heer BOUDEWYN VAN NAALDWYK, aan dezelve overgeleverd: waar naa het verwoest en tot den grond toe geheel wierdt afgebroken.
Zie ALTING, Notit. Germaniae Inferioris; MELIS STOKE.