een Dorp, in het Kwartier van Friesland, Oostergo geheeten, onder de Grietenij van Oostdongeradeel, alwaar het den vierden rang bekleedt, en negen Stemmen uitbrengt, ruim een uur gaans van de Stad Dokkum. De Kerk staat op eene hoogte, en wordt door eenen Leeraar bediend, die te gelijk in het nabuurig Dorp Aaljsum den
predikdienst waarneemt. In de Vijftiende Eeuw was, in Friesland, bekend en vermaard het adelijk Geslagt van JAARLA. Te Wetzem hadt dit Geslagt zich neergestagen, en bewoonde aldaar twee Staten of Kasteelen, onderscheidshalve, Groot en Klein Jaarla-State genaamd. In den Jaare 1498 woonde de Edele AUKE JAARLA op een dier Staten. Hij was een voorstander der aloude Friesche Vrijheid, en wierdt, om die reden, door de Saxischgezinde Edelen TJAARDA, HEEMSTRA , MARTENA , KAMSTRA en anderen belegerd. De van ouds vermaarde Staaten zijn niet meer in weezen.
Zie Tegenwoordige Staat van Friesland.
WETZINGEN
een Dorp in de Groninger Ommelanden, in het Kwartier Hunsingo; het heeft eene eigen Kerk en Predikant. Nevens andere Dorpen in dien oord, heeft Wetzingen,
meer dan eens, veel geleeden van hooge Watervloeden, ook in den Jaare 1686, en inzonderheid door den Kersvloed van den Jaare 1717.
Zie BROUERIUS, Groninga et Omlandia Illustrata.
WETSTEIN, JOHAN HENDRIK
afkomstig uit een aloud en aanzienlijk Geslagt in Zwitserland, was de Zoon van JOHAN RUDOLF WETSTEIN, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan ’t Hoogeschool te Bazel, en wierdt, op den vijftienden Maart des Jaars 1649 in die Stad gebooren. Ziin Vader, al vroeg, in deezen Zoon een uitsteekend vernuft en voortreffelijke gaven bespeurd hebbende, beraamden een ontwerp, om hem tot de beoeffening der Godgeleerdheid op te leiden. Doch de jonge WETSTEIN verzette zich daar tegen, niet uit af keer van de Weetenschappen en fraaie letteren, maar om dat hij in ’t geheel geenen trek gevoelde om zich tot het predikampt te verbinden. Om hem tot eenig vast bestaan op te leiden, bestelde hem de Vader eerst op eene Boekdrukkerij, en vervolgens bij eenen Boekverkooper. Terwijl de jonge WETSTEIN
de noodige kundigheden tot hot oeffenen van den Boekhandel verzamelde, leide hij zich insgelijks toe op de kennis der geleerde taalen: vooral de Grieksche en Latijnsche, hoewel hij in het Hebreeuwsch insgelijks geene geringe vorderingen maakte. Hij begreep, naamelijk, dat de kennis van die taalen hem van geenen kleinen dienst zoude weezen, tot het uigeeven van Werken van Geleerdheid, hoedanigen er, in zijnen leeftijd, in menigte van de Perse kvamen. Daarenboven sprak hij de meest gebruiklijke taalen van Europa, het Fransen, Itilaansch, Engelsch, Hoog- en Nederduitsch.
Naa dat WETSTEIN een bekwaamen ouderdom hadt bereikt, om voer eigen rekening den Boekhandel te drijven, begaf hij zich na Amsterdam, alwaar hij zich nederzette, en veele Voortreffelijke Werken uit zijnen Boekwinkel, aan de geleerde wereld zijn medegedeeld. Enige Werken, door hem in het licht gegeeven, waren de vrugten van zijn eigen vernuft of geleerdheid. Voor andere, uit de pennen van andere Geleerden gedeeld, schreef hij Voorredenen, die van zijne veranderingen in het Latijn, en van zijne bekwaamheid, om zijne gedagten, in die tale, in een zuiveren stijl voor te draagen, overvloediglijk getuigen. Zijn uitgebreide handel deedt hem een aanzienlijk vermogen verzamelen, en gaf hem daar door, zo wel als door zijne beschaafdheid, toegang tot de aanzienlijke inwooners der Stad. Met verscheiden Geleerde Mannen van zijnen leeftijd, GRAEVIUS, GRONOVIUS, FRANCIUS,
PERIZONIUS, BROEKHUIZEN en anderen, hieldt hij, zo met de pen, als in eigen persoon, echte gemeerzaame verkenning. De Geleerde JOHANNES ALBERTUS FABRICIUS, Hoogleraar te Hamburg, waardeerde hem zo hoog, dat hij het tweede stuk zijner Bibliotheca Latina aan hem opdroeg. Zijne hoogklimmende jaaren en lichaamsongemakken deeden hem, in ’t laatst van zijn Ieeven, besluiten, den Boekhandel aan twee zijner Zoonen over te draagen. Hij overleedt aan de ongemakken van eenen Steen, die naa zijnen dood in zijne Blaas gevonden wierdt, op den vierden April des Jaars 1716, in den ouderdom van ruim zevenenzeventig jaaren. Tweemaal is WETSTEIN getrouwd geweest: eerst met AGATHA ERNSTHUIZER, en vervolgens met KORNELIA KNYFF. Bij de laatste heeft hij geene, maar hij de eerste tien kinderen, zes Zoonen, en vier Dogteren, verwekt. RUDOLF en GERARD, twee dier Zoonen, waren zijne opvolgens in de Boekhandel. Of ’er van ’s Mans naakoomelngen te Amsterdam nog in weezen zijn, is ons niet gebleeken.
Zie HOOGSTRATEN, Woordenboek.
WEURD
of Weurt, bij de aloude Krorijkschrijvers, meermaalen, onder den naam van Wurdt, of ook Vurt, vermeld, is een klein Dorpje, in het Rijk van Nijmegen, ongeveer een half uur gaans van de Stad van dien naam gelegen. Het ligt tegen den Waaldijk, buiten welken het, door opdrooging der riviere, van tijd tot tijd, een aanmerkelijken aanwas van Landen heeft verkregen. De Gereformeerde lngezeeteren worden ’er door hunnen eigen Predikant bediend, die tot de Klassis van Nijmegen behoort.
Zie Geldersch Plakaatboek.
WEYDUM
of Weidum, in rang het tweede Dorp, onder de Friesche Grietenij Baarderadeel, in het Kwartier van Westergo, alwaar het vijfentwintig Stemmen uitbrengt. Het Dorp ligt zeer vermaaklijk, in een boomrijken oord, aan den Slachte- of Ouden Zeediik, en is dus zo wel met schepen als met rijdtuigen zeer genaakbaar. Het getal der Huizen is vrij aanmerkelijk. De Kerk, zijnde een vrij aanzienlijk Gebouw, met een spitzen Toren, was weleer eene Parochiekerk, gebouwd, naar men wil, in den Jaare 1204, door den Edelen VIGLIUS HANIA, met behulp van den Abt van Ludingakerk, en andere vermogende en godvrugtige lieden. Behalven Heer HANIA, hadt hier eene ne aanzienlijke State, de Edele SIXTUS VAN DEKEMA. Naar de gewoonte dier tijden, volgens welke de Edelen dikmaal overhoop lagen, ontstondt 'er geschil tusschen hen, in ’t welk de eerste, zijnde een goedaartig man, door den anderen van een groot gedeelte zijner goederen wierdt beroofd. Beide deeze Staten, hoewel merkelijk in gedaante veranderd, zijn nog heden ten dage in weezen. Naa de Raadsheerlijke waardigheid, aan het Hof Provinciaal van Friesland, te hebben neergeleid , sleet, op Hania-State het overschot zijner dagen de Historie- en Oudheidkundige Jr. EDUARD MARIUS VAN BURMANIA, door den Heer J.W. TE WATER , in zijne Historie van het Verbond en Smeekschrift der Edelen, zo dikmaals met lof en dankbetuiging vermeld, voor de medegedeelde narigten wegens de Geslagten van Friesche Edelen, die tot den opbouw der Nederlandsche Vrijheid de hand geleend hebben.
Zie HALMA; en Tegenwoordige Staat van Friesland.
WIA
zie WYHE.