Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 15-03-2024

VELDE, ABRAHAM VAN DE

betekenis & definitie

was een dier bemoeizuchtige Predikanten, die hun ampt en pligt vergeetende, dikmaals onrust onder de Gemeente zaaiden, doch ook, deswegen, van hooger hand, naar verdienste getuchtigd wierden. Hij bekleedde het Leeraarampt onder de Hervormden, te Utrecht, in den Jaare 1660, ten tijde als aldaar merkelijke onlusten reezen, tusschen de Regeering en de Predikanten.

Meermaalen was aldaar twist ontstaan over den rechten eigenaar der Geestelijke Goederen, die weleer, geduurende de Roomsche tijden, aan de Kerk van Utrecht behoord hadden; doch, zedert de verandering van Regeering, aan het Eerste Lid der Staaten en aan de Stad gekoomen waren. Thans, in het gemelde jaar, dreef men openlijk, dat de gemelde goederen door de tegenwoordige eigenaars te onregt bezeeten wierden, maar der Kerke toebehoorden. Men schroomde niet, de Regenten, zelf van den predikstoel, deswegen scherpelijk door te strijken. Een der voornaamste Yveraaren was ABRAHAM VAN DE VELDE. Om zijne vermetelheid te straffen, wierdt de Wethouderschap te raade, in de maand Julij des gemelden jaars 1660, hem van zijn ampt te ontzetten, en voorts uit de Stad en het Sticht van Utrecht te bannen. Hij begaf zich toen na Holland, en wierdt vervolgens te Medenblik beroepen. Tegen den zin der Wethouderschap, en alleen op aandrang der Gemeente, moet dit beroep geschied zijn, vermits de eerstgemelde, voor ‘s Kerkendienaars onrustigen aart bedugt, en daar uit eenig onheil voor haare Stad vreezende, bij ‘s Lands Staaten te wege bragt, dat hij niet slegts de Plaats, maar ook het geheele Gewest van Holland moest verlaaten. Zo geliefd was, intusschen, deeze Leeraar bij het gemeen dat de Staaten zich genoodzaakt vonden, eer hij nog Medenblik verliet, drie Vaandels Soldaaten derwaarts te zenden, om de Gemeente in rust te houden, en haar te beletten dat zij niet met geweld den geliefden Prediker binnen hieldt.

Thans zogt VAN DE VELDE eene schuilplaats in Zeeland, en hadt het geluk, dat hem het aanzienlijk Kerk beroep te Middelburg wierdt opgedraagen. Hier verklaarde hij zich openlijk voor een vriend van het Huis van Oranje, en wist zich bij deszelfs Voorstanders zeer bemind te maaken. In het geschil, tusschen de Gewesten, over de bevordering van den Prins VAN ORANJE, waar omtrent die van Holland met de overige Provinciën niet even gunstig dagten, liet VAN DE VELDE zich, bij wijlen, lustig hooren. Hij schroomde niet, de Hollandsche Staaten, openlijk van den predikstoel, als Verbondbreekers door te strijken.

Dit alles gebeurde in den Jsare 1662. Niet onbeloond, intusschen, bleef deeze ijver. Gelijk zommige Predikanten, die voorheen, om hun oproerig preeken, zo als men ‘t toen noemde, uit hunne standplaatzen gezet waren, straks naa de verheffing van Prinse WILLEM DEN III van zijne Hoogheid verlof verworven, om tot hunne voorgaande Gemeenten te mogen wederkeeren, zo deelde ook VAN DE VELDE in deeze gunst. In zegepraal keerde bij terug te Utrecht, waar uit hij weleer gebannen was, wierdt ‘er met opene armen ontvangen door de tegenwoordige Regeering, en eindigde ’er in vrede zijne dagen.

Zie Resolutien van Holland, 1662; AITZEMA, enz.

< >