Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 15-03-2024

TROOST, KORNELIS

betekenis & definitie

een beroemd, en nog heden bij veelen hoog geschat Amsterdamsch Kunstschilder, zag het eerste leevenslicht op den achttien October des Jaars 1697. De Natuur hadt hem tot de Kunst gevormd.

Ten blijke hier van kan, onder andere, dienen, dat hij, in zijne aankoomende jongelingschap, niet langer dan den tijd van derdehalfjaar het gezet en bepaald onderwijs van eenen Leermeester heeft genooten. Deeze was de vermaarde ARNOLD BOONEN. Zedert dreef TROOST op eigen vlerken, en nam hij zo eene hooge vlugt, dat hij, spoedig, op de lijst der beroemdste Nederlandsche Portrait- en Historieschilders eene aanzienlijke plaats bekleedde. Behalven andere stukjes, van tijd tot tijd afgegeeven, gaf hij de eerste openbaare proeven zijner ongemeene vorderingen, in den Jaare 1724. Hij schilderde, naamelijk, de vijf toenmaalige Inspectoren of Opzieners van het Collegium Medicum, of Genootschap der Geneesmeesteren te Amsterdam, zijnde de drie Heeren Doktoren HENDRIK VAN BRONKHORST, CASPARUS COMMELIN en DANIËL VAN BUUREN, nevens de twee Apothekers JERONIMO DE BOSCH en MARTINUS HAASBAART. Daarenboven ziet men nog de afbeelding van den Gildeknegt JOOST TER PELKWYK in het Schilderstuk, waar mede nog heden de Vergaderplaats van het gemelde Genootschap pronkt. Van de twee groote Regenten-Stukken, hangende in de Regenten-Kamer van het Aalmoesseniers-Weeshuis, verbeeldende ieder acht Regenten, nevens de Hoofd-Provoosten, den Sekretaris en den Boekhouder in der tijd, is het eene door onzen TROOST geschilderd. Diergelijk een Regenten-Stuk, hangende in de Regenten-Kamer van het Oude-Zijds-Huiszitten-Huis, is de vrugt van het penzeel van onzen Kunstenaar; hij schilderde het in den Jaare 1740.

Behalven dit alles heeft de Heer TROOST eene groote menigte Tekeningen naagelaaten, van welke men, van tijd tot tijd, eenigen in ‘t Koper gebragt, en voorts in ‘t licht heeft gegeeven. TROOST overleedt, op den achttien Maart des Jaars 1750, in den ouderdom van tweeënvijftig en een half jaar.

Zie VAN GOOL, Nieuwe Schouwburg, enz. Deel II. bl. 241.

< >