Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 15-03-2024

TROMP, MARTEN HARPERTSZOON

betekenis & definitie

een der grootste Zeehelden, welke niet slegts de Nederlanden, maar eenig ander land heeft uitgeleverd, vertoont een nieuw bewijs van uitsteekende vorderingen, langs den weg van verstand, deugd en geluk, tot de hoogste waardigheden. Zijne geboorteplaats was den Briel, in den Jaare 1597, en hij nog maar negen jaaren oud, toen zijn Vader, Kapitein HERBERT MARTENSZOON, hem mede ter Zee nam.

Zijn Vader hadt, in den vermaarden slag van Gibraltar, onder HEEMSKERK, ’t bevel op een Fregat, waar bij de jonge TROMP insgelijks tegenwoordig was; en als men kort daar naa, op de Kust van Guinee, slaags raakte met een Roover, in welk gevegt de Vader eerst in de kuit gekwetst, en vervolgens in ’t midden van een geschooten wierdt, hoorde men ’t Zoontje, nu maar elf jaaren oud, schreiende het volk toeroepen: zult gij mijns Vaders dood niet wreeken? Maar ’t kind moest, naa het neemen van des Vaders schip, den Roover ruim twee jaaren als Kajuitwagter dienen, eer hij middel vondt om te ontkomen. Zedert klom hij van de laagste diensten allengskens op, wierdt, in den Jaare 1622, Luitenant op een Oorlogschip, en kreeg, naa twee jaaren, van Prins MAURITS, het bevel over een Fregat, bemand met veertig koppen. Nu begon hij overal proeven te geeven van zijne dapperheid. De Admiraal PIET HEIN, zich, in den Jaare 1629, op zijn schip, als ’t best bezeild, begeeven hebbende, wierdt naast zijne zijde dood geschooten. Men wil, dat gemelde Admiraal eens zou betuigd hebben, dat hij veele wakkere Kapiteins gekend, maar altoos eenigen misslag in hun gevonden hadt; doch nooit in TROMP, en dat deeze alle deugden, in een Zeeoverste vereischt, bezat. Niet lang daar naa wierdt hem zijn schip ontnomen; ’t welk TROMP derwijze stoorde, dat hij de Zee verliet, en vervolgens zeker Ampt over Zeezaaken te land bekleedde.

Maar in den Jaare 1637 wierdt hem dit ongelijk overvloedig vergoed; want de Luitenant-Admiraal PHILIPS VAN DORP, om zekere misnoegen, tegen hem opgevat, van zijn Ampt verlaaten zijnde, wierdt deeze waardigheid, door Prins FREDERIK HENDRIK, op aanprijzing der Staaten, aan TROMP opgedraagen.

De Koning van Spanje, in den Jaare 1639, in zijn Rijk bezig met het uitrusten eener magtige Vloote, die na Nederland stondt gevoerd te worden, wagtte, ten dien einde, eenige behoeften van Duinkerken. Dertien Oorlogschepen, drie Fregatten en zeven Koopvaardijschepen, waren, in Februarij, uitgeloopen om deeze behoeften na Spanje over te brengen. TROMP, op de kusten kruissende, hadt slegts elf schepen onder zijne Vlagge. Nogthans tastte hij de Vloot aan, veroverde twee schepen, en joeg de andere na binnen. Voor deeze zege wierdt hij, in den Hage gekoomen om verslag te doen, met een gouden Ketting beschonken; en ontving, kort daar naa, twee brieven uit Frankrijk, den eenen van LODEWYK DEN XIII, den anderen van den Kardinaal RICHELIEU, waar door hij tot Ridder van St. Michiel verheeven wierdt.

Midlerwijl ging de Koning van Spanje voort met het toerusten der gemelde Vloot, blijvende TROMP geduurig in Zee om een waakend oog te houden. Hem kwam ter ooren, dat het Zilver uit de Spaansche Vloot door Engelsche Oorlogschepen na Duinkerken zou overgevoerd worden. ’t Gerugt was gedeeltlijk valsch: want in Julij drie Engelsche schepen aandoende, vondt hij in dezelve geen Zilver, maar duizend en zeventig Spaansche Soldaaten, welke ze, te Kadix, hadden ingenomen, om ze te Duinkerken aan land te zetten. Negenhonderd van dezelve zette hij te Barfleur aan land, en hieldt de overige nevens de Officieren bij zich.

TROMP ondertusschen, versterking van schepen bekoomen hebbende, bleef den gantschen Zomer kruissen, in en omtrent de Hoofden, op de Spaansche Vloot; die eindelijk, eenigen toevoer uit Vlaanderen ontvangen hebbende, uit de Curunha in Zee stak. Hier te lande kreeg men tijding van haare sterkte, en tevens berigt, dat de Admiraal last hadt, geenen slag te waagen, maar in Duins binnen te loopen, alwaar de Engelschen hem ontvangen zouden. Men besloot hier op terstond tot het versterken der Staatsche Zeemagt. TROMP, zijne Vloot verdeeld hebbende, hadt maar twaalf schepen bij zich, toen hij, op den zestienden September, de Spaansche, bij Bevezier, in ’t gezigt kreeg. De Vloot bestondt uit drieëndertig zeer groote Spaansche Galioenen en vierëndertig zwaare Oorlogschepen, te zamen op hebbende vijfëntwintigduizend man; de Spaansche Admiraal Don ANTONIO D’OQUENDO voerde ’er het bevel over.

De onze, hoewel, zo ’t scheen, niet opgewassen tegen eene zo groote overmagt, besloot, egter, schutgevaarte te houden met den vijand, tot dat hij een grooter aantal van schepen zou gekreegen hebben; dit gelukte hem zo wel, en hij bragt den vijand zo groote schade toe, dat D’OQUENDO te raade wierdt bevel te geeven om in Duins binnen te loopen, agterlaatende een groot Gallioen, en nog een ander schip; welke beide na ’t Vaderland gezonden wierden. Maar TROMP, zedert, nog zeventien schepen onder zijne Vlag gekreegen hebbende, bezette den vijand in Duins, met voorneemen om hem op deeze Reede ingeslooten te houden, of, zo hij uitkwam, slag te leveren. Onder dit alles gaf de Engelsche Koning duidelijke blijken van zijne Spaanschgezindheid.

Op verzoek van den Spaanschen Gezant te Londen, liet hij vijftien zijner schepen leggen tusschen de Spaansche en Nederlandsche Vlooten, om dus den Staatschen aanval te stremmen. Daarenboven hadt hij den Spaanschen vrijheid gegeeven om het Zilver uit hunne schepen aan land te brengen, en hun vijftig tonnen Buspoeder toegeschikt. Ook deedt hij TROMP, terwijl hij voor Duins lag, door zijnen Admiraal PENNINGTON aanzeggen, dat hij zich, op de kusten van Groot-Britannie, van vijandelijkheden hadt te onthouden. Doch de Staaten, in aanmerking neemende, hoe veel ’er hun aan geleegen was, dat den Spanjaarden het geduurig overvoeren van Krijgsvolk na Duinkerken belet wierdt, waar in zij begunstigd wierden door de Engelschen, die hen in hunne Havens ontvingen, ja, zelfs schepen aan hun verhuurden, belastten hunnen Luitenant-Admiraal den vijand aan te tasten, zonder plaats of persoon te ontzien. TROMP, wiens Vloot nu tot zeventig schepen was aangegroeid, en die zich dus in staat bevondt om den vijand met voordeel aan te tasten, besloot hier toe op den eenëntwintigsten October.

De Vice-Admiraal DE WITTE KORNELISZOON kreeg last om op de Engelsche Vloot, die de Spaansche scheen te willen beschermen, te passen. Onder een vrij dikken mist wierdt alles tot den aanval gereed gemaakt; doch ’t kwam tot geenen algemeenen Zeeslag. D’OQUENDO, bespeurende dat het den vijand ernst was, deedt de ankers kappen, en de meeste schepen digt naa de Kust loopen, daar veelen aan spaanderen stieten. TROMP en de Vice-Admiraal JAN EVERTSZOON gingen gezamentlijk los op het schip van den Portugeeschen Admiraal; het was een vreezelijk gevaarte, te sterk om met kogels doorboord, en te wel bemand om aangeklampt te worden. Hierom zondt men ‘er etlijke Branders op af, waar door het in brand geraakte, en, het vuur tot in de Kruidkamer dóórgedrongen zijnde, met een vreezelijk geweld van een sprong. Van de vijftienhonderd zielen, welke het voerde, bergden geen honderd het leeven.

Een gedeelte der vijandlijke Vloote bergde zich, onder het dekzel van den mist, uit Duins, en liep voorts na Douvres; doch wierdt, door TROMP, in wanorde gebragt. Door de gunst des nachts keerden zij eerlang te rug, en kwamen, met den Admiraal D’OQUENDO, behouden te Duinkerken. Twaalf of dertien Galioenen en andere Konings schepen waren den onzen in handen gevallen, en in onze Havens opgebragt, op welken groote buit gevonden wierdt. Verscheiden andere schepen waren in den slag vernield. ’t Gelukken deezer onderneeminge wierdt, voornaamlijk, toegeschreeven aan den ongelooflijken spoed, waar mede TROMPS Vloot met omtrent zestig schepen versterkt was; zijnde hier toe weinig meer dan veertien dagen besteed. De dapperheid van TROMP en DE WITTE wierdt, van wegen de Algemeene Staaten, door treffelijke geschenken, erkend.

In den Zomer van ’t Jaar 1650 kruiste de Luitenant-Admiraal, naa gewoonte, langs de Vlaamsche Kusten; hij veroverde eenige vijandlijke Koopvaardijschepen nevens drie Koninklijken, en beveiligde de Haringvisscherij. Doch bij gebrek aan schepen was ’t hem niet mogelijk de Haven van Duinkerken zo volkoomen in te sluiten, of de vijand stak met eenige schepen in Zee, en bemagtigde eenige Staatsche Koopvaardijschepen en inzonderheid Straatsvaarders. In ’t volgende jaar wierdt hij met eenige schepen gezonden om op vier rijkgelaaden Westïndischvaarders, die uit Brazil verwagt wierden, te kruissen, en hadt op deezen togt het geluk, om van vijf Duinkerksche Kapers eenen te veroveren; ook nam hij een Galjoot, en een schip met boter gelaaden, ’t welk op het punt was om te Duinkerken binnen te loopen. Ook ontjoeg TROMP, kort daar naa, den Spaanschen een buit van vier Millioenen. Van elf schepen, voerende uit Spanje veele zilveren plaaten en kostbaare waaren na Duinkerken, nam hij tien weg, en zondt ze na Zeeland; vier Koninklijke Engelsche schepen, welke hun tot geleide dienden, liet hij na huis zeilen.

In den Jaare 1651 wierdt TROMP met eene Vloot in Zee gezonden, om tegen de Zeeschuimerijen van den Bevelhebber der Sorlings te waaken. Doch wel haast kreeg hij gewigtiger werk. Naa ’t onthalzen van Koning KAREL DE I raakte KROMWEL aan de Regeering der nieuwe Engelsche Republiek, en met den Staat der Veréénigde Gewesten in eenen fellen Oorlog ter Zee. Zo ras de Engelschen, van hunne zijde, de vijandlijkheden begonnen hadden, beslooten de Algemeene Staaten eene Vloot van honderdënvijftig schepen in Zee te brengen, over welke het Opperbevel aan TROMP vierdt opgedraagen. Hij verzamelde de schepen voor Scheveningen, en zeilde met een gedeelte tot tusschen Duinkerken en Nieuwpoort, daar hij eenige dagen liggen bleef. Hij hadt last om zich in ’t strijken der Vlagge voor de Engelschen, wier Kusten hij mijden moest, te gedraagen naa bescheidenheid. Voorts moest hij de schepen, aan Ingezeetenen van den Staat behoorende, beschermen tegen elk, die ze in Zee onderzoeken of neemen wilde. Midlerwijl was ook de Engelsche Vloot, onder den Admiraal ROBERT BLAKE in Zee geloopen, kruissende met vijftig schepen, op de Engelsche Kusten.

TROMP, tweeënveertig schepen onder zijne Vlag hebbende, wierdt, door storm en tegenwind, ook derwaarts gedreeven; doch hieldt eerlang af na Calais. Hier egter verneemende, dat zeven rijke Straatsvaarders, waardig over de vijftig tonnen gouds, van twaalf Engelsche Oorlogschepen onderzogt wierden, en in gevaar waren van genomen te worden, zeilde hij, om die te ontzetten, na de Engelsche Kust. Hier ontmoette hij, op den negenëntwintigsten Maij, den Admiraal BLAKE, en maakte terstond gereedschap om, met het uitzetten zijner Boot, en het inneemen der zeilen, der Engelsche Vlagge eere te bewijzen. Maar BLAKE, zulks niet afwagtende, liet een en andermaal een schoot doen over TROMPS schip, die niet beantwoord wierdt; doch op den derden antwoordde TROMP met een schoot, die door BLAKES Vlag vloog. Terstond keert BLAKE hem de zijde toe, en geeft hem de volle laag, waar door veel volk op het schip van den Hollandschen Admiraal gekwetst wierdt. Doch deeze bleef den Engelsman niet schuldig, maar beantwoordde hem op de zelfde wijze. Hier op volgde een hevig gevegt, dat vier uuren duurde, en eerst door den nagt geëindigd wierdt.

TROMP miste ’s anderendaags twee schepen, doch ’t eene kwam, zwaar beschadigd, wederom bij ’s Lands Vloot. De beide Admiraalen verweeten elkander de Vredebreuk. Doch verscheiden Scheepskapiteins verklaarden, dat de vijandschap eerst van BLAKE was begonnen; ook heeft deeze nimmer durven verzekeren, dat TROMP hem eerst de laag gegeeven hadt.

Kort daar naa, en nog in het zelfde Jaar 1652, hadt TROMP last gekreegen van de Staaten om de Engelsche Vloot aan te tasten, en alle mogelijke afbreuk toe te brengen. Hij ontmoette, op den dertienden Julij, onder Schouwen, twee schepen, voerende de Staatsche Gezanten, die uit Engeland wederkeerden, alwaar zij, vrugtloos, over den Vrede gearbeid hadden. Aan deeze opende hij zijnen last, en zij moedigden hem aan om dien uit te voeren. Zommigen meenen, dat ADRIAAN PAAUW, een der Gezanten, den Luitenant-Admiraal zou hebben zoeken op te houden, of het aantasten van den vijand te ontraaden; hier door verviel hij in den haat van ’t gemeen: doch de Staaten zuiverden hem van deezen blaam. In Julij nam TROMP eenige Engelsche Visschers; doch BLAKE maakte zich, wat laater, meester van een groot getal Haringbuizen, en zelfs van dertien schepen, die tot derzelver geleide dienden; dat een zwaare slag was voor de lngezeetenen van deezen Staat.

TROMP, de tijding van deezen ramp bekoomen hebbende, maakte zich gereed om BLAKE aan te tasten; maar hij wierdt door een zwaaren storm overvallen, zo dat meer dan de helft der Vloote van hem afdwaalde, en verscheidene schepen zonken. Naa het onweder, egter, zogt hij BLAKE in te wagten; maar te vergeefs: ook konde hij, door tegenwind, niet bij de Engelschen koomen. Waarom hij besloot met zijne zwaar beschadigde Vloot na de Havens deezer Landen te stevenen. Zo ras hij in ‘t Vaderland was te rug gekeerd, zag hij spoedig, dat de hekken merkelijk verhangen waren. Zedert de ontmoeting met BLAKE, en het ongeluk, hem in den jongsten storm overgekoomen, was hij bij veele Leden der Regeeringe in ongunst gevallen. Zelfs hielden zommigen hem verdagt, dat hij, uit zucht voor het Huis VAN ORANJE, de Landen in eenen Oorlog met het Gemeenebest van Engeland hadt zoeken in te wikkelen. Althans men vondt goed, ‘s Lands Vloot onder het beleid van eenen anderen in Zee te brengen, gelijk ook geschiedde, wordende het bevel over dezelve aan MICHIEL DE RUITER opgedraagen.

Doch zijn ongeluk was van korten duur. Naa dat ‘s Lands Vloot tot tweemaalen toe met den vijand was slaags geraakt, eerst onder DE RUITER tegen ASKUE, en daar naa onder DE WITTE tegen BLAKE, en de onzen, om ’s vijands groote overmagt, te raade waren geworden de Zee te ruimen, bragten de Staaten, op nieuw, eene Vloot in Zee, over welke TROMP, die in den Oorlog ter Zee, meer dan iemand hier te lande, ervaren, en ook zeer bemind was bij het Bootsvolk, nu wederom het opperbevel kreeg. Onder hem zouden JAN EVERTSZOON, DE WITTE, DE RUITER EN PIETER FLORISZOON gebieden. Doch DE WIITE bleef, door ziekte, aan land, en DE RUITER kreeg het bevel over zijn Esquader. TROMP stak daar op in Zee met de gantsche Vloot, bestaande uit omtrent zeventig meest gehuurde schepen, welke men ten Oorloge hadt uitgerust. Bij deeze Vloot hadden zich gevoegd omtrent driehonderd Koopvaardijschepen, welke TROMP tot bij Kaap Lezard en Engelandseinde geleiden moest.

Doch op den tienden December, ontdekte hij de Engelsche Vloot onder BLAKE, liggende tusschen Douvres en Falston, digt onder den wal. ’s Naamiddags begon het schutgevaarte, en ten drie uure raakten de Vlooten vinnig aan elkander bij de Singels; doch een groot gedeelte der Staatsche Vloot kon geen deel neemen in den strijd. JAN EVERTSZOON en DE RUITER hadden den meesten last op den hals; doch TROMP stondt hun trouwelijk bij. Hij klampte een Engelsch schip van vierenveertig stukken aan boord, en veroverde het; en men wil, dat zo hem nog tien of twaalf schepen geholpen hadden, hij, waarschijnlijk, de gantsche vijandlijke Vloot zou geslagen hebben: ook verhaalen eenigen, dat BLAKE nevens andere Engelsche Zeehoofden, ’s Admiraals ondergang gezwooren hadden; zij vielen met zo groot geweld op hem aan, dat hij zijn Galjoen en Boegspriet verloor. Doch ’t viel geheel anders uit.

TROMP weerde zich zo dapper, dat BLAKE, tegen den avond, genoodzaakt was na den Theems te wijken, terwijl hij zelf Zee hieldt. De Engelsche Admiraal was in ’t gevegt gekwetst geworden; welk ongeval eenige wanorde veroorzaakte op de Engelsche Vloot. Twee vijandlijke schepen waren in deezen slag veroverd. Van de zijde der Staaten raakte de Kapitein JUINBOL, door zijn eigen vuur, meent men, in brand, en verdronk met al zijn volk. ’s Daags naa ’t gevegt wierdt nog een Engelsch Oorlogschip en een Koopvaardijschip genomen. Naa ’t wijken van BLAKE hadt TROMP de Zee ruim, om de Koopvaardijvloot na het Eiland Rhee te geleiden; van waar hij een groot getal Straatsvaarders, Wijn- en Zoutschepen veilig na ’t Vaderland te rug voerde.

Met den aanvang des Jaars 1653 wierdt de Oorlog tusschen Engeland en Holland sterk voortgezet. TROMP lag, reeds in de eerste dagen van ’t jaar, met drieënzestig schepen voor Scheveningen. In ’t laatst van Januarij zeilde hij wederom na ’t Eiland Rhee, om eene Vloot Koopvaardijschepen, die zich aldaar, ten getale van wel honderdvijftig, vergaderd hadden, af te haalen. Ook kreeg hij last om de rivier te Londen geslooten te houden. Doch eer hij dit ten uitvoer brengen kon, wierdt hij op den laatsten van Februarij, omtrent Portland, ontmoet door de Engelsche Vloot onder BLAKE, omtrent zeventig Oorlogschepen sterk. TROMP hadt een gelijk getal schepen bij zich; doch de Engelsche waren grooter en sterker bemand: en de Hollandsche Admiraal wierdt, daarenboven, belemmerd door de Koopvaardijvaarders, die hij onder zijn geleide hadt.

Hij liet tien of twaalf schepen bij de Koopvaarders, en ging met de overigen op den vijand los, zelf vooraan. De wederzijdsche Vlooten waren zo dra niet onder ’t bereik van elkanders geschut gekoomen, of BLAKE vuurde van verre op TROMP met zesëndertigponders. Maar TROMP toefde, tot dat hij zijnen vijand tot op een Musketschoot genaderd was. Toen wendende, en BLAKE op zijde koomende, gaf hij hem de volle laag; en in der ijl zich omkeerende, gaf hij hem nog eens de laag op de zelfde zijde; en voorts omloopende, loste hij de derde laag op de andere zijde: waarop een jammerlijk geschreeuw onder de Engelschen wierdt gehoord; waar uit men besloot, dat ’er veelen waren gekwetst geworden.

’t Gevegt ging hierop hevig zijnen gang. Verscheiden Kapiteins, als de DE RUITER, KRUIK, SWEERS, POORT en anderen, gaven blijken van ongemeene dapperheid. KRUIK schoot een Engelsch schip in den grond, doch verloor ook het zijne. SWEERS wierdt gevangen genomen. Doch, dewijl hij goed Spaansch sprak, gaf hij zich te Londen voor een Spanjaard uit, en bekwam dus zijne vrijheid. Een ander Engelsch schip wierdt derwijze gehavend, dat het, onder een deerlijk gehuil van ’t Volk, ten gronde ging. Een Staatsch schip, gevoerd bij Kapicein DE MAURIK, wierdt, door den vijand, veroverd en verbrand; dat van SCHELTE WIGLEMA vloog met al ‘t volk in de lucht. Het schip van DE RUITER was zwaar beschadigd. Tegen den avond zag TROMP, dat zesëntwintig van zijne Kapiteinen zich van den wind bedienden, om het gevegt te ontwijken. Voor ’t einde van den strijd, welke tot Zonnenondergang duurde, zonken van wederzijde nog verscheidene schepen. De nacht wierdt besteed aan het herstellen der geleedene schade. ‘s Anderendaags, den eersten Maart, ‘s morgens ten tien uuren, wierdt het gevegt hervat.

Nu hadden de Engelschen het voordeel van den wind. 't Schip van DE RUITER wierdt zo doornageld van ’t geschut, dat men het treilen, of aan een touw sleepen moest. Tegen den avond scheiden de Vlooten van elkander. Op verscheiden Staatsche schepen was nu zo groot gebrek aan Buskruid, dat zij buiten staat waren om den vijand ’t hoofd te bieden. Doch TROMP vermaande hen, goed gelaat te toonen, en zich bij de Koopvaarders te houden, als waren ze gesteld om dezelve te beschermen. De Nederlandsche Vloot vorderde ondertusschen haare reize na ’t Vadenland, en was met het aanbreeken van den volgenden dag gekoomen, tot op de hoogte van Bevezier, toen 'er de Enngelsche Vloot wederom op af kwam. De strijd ving nu ook ten tien uuren aan.

Terstond gaf TROMP den Engelschen Vice-Admiraal der blaauwe vlagge de laag, en deedt hem wijken. Eenige Kapiteinen verlieten wederom den strijd, zommigen uit lafhartigheid, anderen uit gebrek aan Kruid. Maar DE RUITER, die zich in 't heetst van 't gevegt hieldt, wierdt geheel reddeloos geschooten, en moest zich laaten sleepen na Vlissingen. Naa zonnenondergang geliet zich BLAKE, als of hij het gevegt hervatten wilde. TROMP wagtte hem in, met klein zeil; doch de Engelsche Admiraal week kort daar op na de Engelsche Kust; waar op TROMP onverhinderd de reize voortzette. De Staatschen verlooren, in deezen slag van drie dagen, negen Oorlogschepen, de Engelschen vijf of zes; doch hun verlies aan manschap was veel grooter dan aan onze zijde. Hevig wierdt 'er in deezen strijd gevogten, hebbende TROMP de zesenzestig stukken geschut, welke zijn schip voerde, meer dan zeventigmaal gelost. De Nederlandsche Kapiteinen, die zich dapper gekweeten hadden, wierden van den Staat met aanzienlijke geschenken begiftigd; andere, die zich kwalijk hadden gedraagen, gestraft.

’s Lands Vloot wierdt, naa deezen merkwaardigen Zeeslag, zo veel de gelegenheid toeliet, in staat gesteld om wederom Zee te kiezen, en het Opperbevel over dezelve op nieuw aan TROMP opgedraagen. Doch hij aanvaardde ’t zelve met weerzin; oordeelende, dat de schepen te slegt en te weinig in getal waren, om eenig voordeel te behaalen op den vijand; ook verklaarde hij den Algemeene Staaten en den Staaten van Holland, rondborstiglijk, dat hij de wijt niet wilde hebben van de rampen, welke hij te gemoet zag. Dit zeggen bragt ondertusschen te wege, dat ’er tweemaal tot het bouwen van dertig Oorlogschepen telkens beslooten wierdt.

TROMP stak dan met de Vloot, zodanig als zij was, in Zee. Hij hadt, onder anderen, last, eene Vloot Koopvaarders van tweehonderd schepen, agter Engeland en Ierland om, na Frankrijk en Spanje te geleiden, en de Vloot, die van daar verwagt wierdt, herwaarts te brengen. De Engelsche Vloot, die nu onder bevel stondt van den Generaal GEORGE MONK en den Admiraal RICHARD DEANE, was, in Maij, insgelijks in Zee geraakt, en Zeeland langs gezeild, zonder ‘s Lands Vloot te ontmoeten. TROMP de Koopvaardijvloot bij ’t Noordeinde van Hitland gebragt, en de verwagt wordende Vloot aldaar niet vernomen hebbende, kwam in ’t einde dier maand, op de Hollandsche Kust bij Texel. Hier wierdt de Vloot met nog zeventien Oorlogschepen en een Brander versterkt.

Vervolgens zeilde TROMP na Duins, op hoope van ’er eenige Engelsche schepen te zullen aantreffen, doch vondt ’er geene van eenig belang. Voor Douvres vondt hij vijf, van welke drie veroverd wierden. Kort daar naa kreeg TROMP berigt, dat de Engelsche Vloot omtrent het Vlie gezien was. Derwaards begaf hij zich dan om haar op te zoeken. Doch op de hoogte van Walcheren verstondt hij, dat de Engelschen te rug gekeerd, en niet boven de tien mijlen West-Noord-West van ‘s Lands Vloot waren. Hij wendde dan den steven om ze op te zoeken, en ontdekte ze, op den twaalfden Junij, op de hoogte van Nieuwpoort. De Engelsche Vloot bestondt uit vijfënnegentig of honderd zeilen, en was wel voorzien van volk en geschut; de Hollandsche was sterk achtënnegentig Oorlogschepen van veel ligter soort, en zes Branders.

De slag begon ‘s voormiddags ten elf uuren. De Admiraal DEANE wierdt met een der eerste schooten, die de Hollanders deeden, getroffen. MONK dekte ’t lijk met zijnen Mantel, en volhardde moedig in den strijd. Hevig wierdt ’er van weerkanten gevogten. De Engelschen weeken eindelijk; doch daar naa den wind winnende, vernieuwden zij den aanval. Toen wierden ’er verscheiden schepen zwaar beschadigd, en ’t gevegt eindigde ten negen uuren. Slegt zag ’t ’er toen uit in de Staatsche Vloot, alzo zij van kruid en andere Oorlogsbehoeften schaars voorzien was; ja TROMP verklaarde, het tegen den vijand kwalijk te zullen kunnen uithouden.

Nogthans wierdt de strijd ‘s anderen daags voor Duinkerken hervat. Vergeefs hadt hij getragt, den Engelschen den wind af te winnen, en was door stilte verre beneden hen vervallen. Ten elf uuren raakten de Vlooten aan elkander; doch in ’t heetst van ’t gevegt ontstondt ’er onder de Staatsche schepen eenige wanorde, die merkelijke schade veroorzaakte. De nacht scheidde de strijdenden. ‘s Anderen daags morgens zag TROMP de Engelschen nog; doch hij vondt zijne Vloot zo reddeloos en onvoorzien van Krijgsbehoeften, dat hij te raade wierdt zich binnen de gronden van de Wielingen te begeeven. 't Schip Brederode, door TROMP gevoerd, was zeer doornageld, en hadt verscheiden gaten beneden water: zo dat het met pompen en baliën naauwlijks boven kon gehouden worden. Dit deedt hem nevens andere Opperhoofden bij de Staaten sterk aanhouden, dat de Vloot beter mogt voorzien worden, dewijl zij anders geen kans zagen om het land tegen ‘s vijands overmagt te beveiligen.

Midlerwijl hadt zich de Engdsche Vloot, onder MONK, voor Texel en langs de Hollandsche Kusten vertoond; en TROMP, nu eenige versterking bekoomen hebbende, stak, naa een verblijf van zes weeken in Zeeland, op den zesden Augustus, met ‘s Lands Vloot wederom in Zee, sterk omtrent tachtig of negentig zeilen. Op den achtsten ontmoette hij den vijand op de hoogte van Katwijk. DE RUITER en de Vice-Admiraal JAN EVERTSZOON raakten ‘t eerst aan den dans. Tegen den avond kwam TROMP hun te hulpe, en de strijd duurde tot een uur na Zon, zonder dat de Engelschen eenig voordeel hadden op de Hollanders. De sterke wind belette den volgenden dag 't hervatten van den strijd; ’t welk den Nederlanderen groot voordeel gaf: alzo de Vice-Admiraal DE WITTE hier door gelegenheid kreeg om met zijne schepen uit Texel te loopen, en ‘s Lands Vloot te versterken. Door den wind waren de Staatsche schepen tot voor de Maaze afgevoerd, en de Engelschen volgden hen derwaards. Omtrent den middag ontdekte men de Vloot onder DE WITTE, sterk zevenentwintig schepen en vier Branders. Deeze voegden zich ‘s avonds ten vijf uuren, in ’t gezigt der Engelschen, bij ’t gros van ‘s Lands Vloote.

TROMP, toen sterk honderd en zes zeilen, wendde het straks op de Engelschen aan, die daadlijk weeken, en den gantschen nacht van hem vervolgd wierden. Maar den volgenden dag, den tweeden Augustus des Jaars 1653, raakten de twee Vlooten weder aan elkander, voor de Maaze, omtrent vijf mijlen in Zee, op de hoogte van Ter Heide of Scheveningen. De Hollanders sloegen eerst door ‘s vijands Vloot heenen, en wendden ’t ’er terstond wederom in. Maar in dit oogenblik wierdt TROMP, die zich, naa gewoonte, in ’t heetst van den strijd begeeven hadt, willende van de Hut gaan om orde te stellen op ’t geschut, met een Musketkogel, door de linker borst, in ’t hart geschooten, en viel dood ter neder. Onder ’t vallen, zegt men, uitte hij deeze woorden, om zijn volk aan te moedigen: Ik heb gedaan; houdt goeden moed, ô Heer wees mij en dit arme volk genadig! Zommigen meenden, dat hij zich onvoorzigtiglijk te veel hadt bloot gegeeven: zo dat MONK hem bescheidenlijk hadt kunnen kennen, en hier op zijne Muskettiers belast, gelijkerhand op hem los te branden.

‘t Gevegt ging ondertusschen zijnen gang, en duurde tot ‘s avonds ten elf uuren. ‘s Lands Vloot hadt tot vier maalen toe door den vijand heen geslagen: veele Bevelhebbers, en onder deeze DE RUITER en JAN EVERTSZOON, gaven treffelijke blijken van dapperheid; doch andere waren den strijd ontweeken, en hadden alles bijgezet om den vijand te ontzeilen. Groot was ‘t verlies aan weerkanten; maar ‘t verlies van den Luitenant-Admiraal TROMP was onwaardeerbaar aan de zijde der Hollanderen, en gaf den vijand de meeste stoffe tot blijdschap.

De dood van onzen Zeeheld viel voor op den tienden Augustus des Jaars 1653, wanneer hij den ouderdom bereikt hadt van ongeveer zesenvijftig jaaren. De Staaten van Holland, en de Algemeene Staaten, deeden zijne Weduwe, door eene plegtige bezending, den rouw beklaagen; haar te gelijk verzekerende, dat men ‘s Mans diensten, omtrent zijne naakoomelingschap, erkennen zoude. Zijn Lijk wierdt, met ongemeene staatie, te Delft in de Oude Kerk begraaven; en de Staaten vereerden hem, op ‘s Lands kosten, met eene heerlijke grafstede van Marmer. Men ziet daar zijn beeld uitgehouwen, in het volle Harnas, rustende met het hoofd op een stuk geschut, en zijn lichaam op het roer van een schip. Agter het beeld ziet men een grooten vierkanten witten Marmersteen, houdende in zijn bovenste gedeelte beslooten een Toetssteen, kortlijk vervattende ‘s Mans deugden en heldendaaden.

Daarenboven lieten de Staaten een Gedenkpenning slaan, hebbende op de eene zijde in een borstbeeld zijne afbeelding, en om den rand MARTEN HARPERTSZOON TROMP, Ridder. Op de andere zijde ziet men een Zeeslag, met deeze woorden: Lieutenant Admiraal van Holland, voor ‘t Vaderland gesneuvelt den 10 Augustus Anno MDCLIII. Hij is gehuwd geweest met DINA DE HAAS, bij welke hij, nevens eene Dogter, verwekt heeft KORNELIS TROMP, naderhand insgelijks Luitenant-Admiraal, en boven door ons vermeld.

Zie de Historieschrijvers van zijnen tijd.

< >