gelegen op het Eiland van dien naam, bekleedt den vierden rang onder de Zeeuwsche Steden. Zij legt in het Oostlijkste gedeelte des Eilands, aan de Rivier de Eendragt, de scheiding tusschen hetzelve en Staats-Brabant. Niet meer dan een uur gaans, hemelsbreedte, legt Tholen van Bergen op den Zoom. ’Er is ’er, die den naam afleiden van den Tol of Thol, welken de Schippers, van Holland of Brabant vaarende, hier plagten te betaalen.
Hoewel deeze afleiding eenigzins algemeen mag schijnen, meent men ’er egter, eenigen grond voor te vinden, bij de oude Schrijvers, welke deeze Stad, in het Latijn, Tolna of Tolonium noemden. De geleerde ADRIANUS HOFFERUS, Rentmeester van het Eiland Tholen, was van dit gevoelen, schrijvende, in een Latijnsen Gedigt, de volgende regels:„Thola Brabantinae nimium contermina terrae
A veteri priscum munere nomen habet.
Scilicet hac data funt quondam Portoria fede,
Cum merx finitimis transveheretur aquis.”
Waarschijnlijk moet de oorsprong deezer Stad worden toegeschreeven aan het Veer, ’t welk men nog heden ten dage bij dezelve aantreft, en eene zeer gereede en gemaklijke gelegenheid verschaft, om, door het overvaaren van de Rivier de Eendragt met eenen Pont, te lande in Brabant, en vervolgens in Holland te kunnen koomen. Naastdenkelijk zal men, bij het Veer, ten behoeve der Reizigers, eerst eenige Huizen gebouwd hebben, die voorts in getal zijnde toegenomen, tot een Dorp, en eindelijk tot eene Stad zijn aangegroeid. Al vroeg moet dit zijn voorgevallen, naardien wij Tholen, reeds in den Jaare 1399, eene Stad genoemd vinden.
Even als de meeste andere Zeeuwsche Steden, dus was ook, eertijds, Tholen eene afzonderlijke Heerlijkheid, welker bezitters dezelve van de Provincie ter Leen bezaten. Omtrent het midden der dertiende Eeuwe, vinden wij JAN VAN AVENNES, Graaf van Henegouwen, als den eersten Heer genoemd. Een broeder van Graave WILLEM DEN GOEDEN, JAN geheeten, was ’er, honderd jaaren laater, eigenaar van, en deedt zeer veel, ter verbeteringe en versterkinge der Stad. Hem volgde zijne dogter, JOHANNA VAN HENEGOUWEN, Graavin van Soissons, welke drie Zoonen naaliet, die elkander in ’t bezit der Heerlijkheid volgden. Door het kinderloos overlijden des laatsten broeders, kwam, in den Jaare 1397, de Heerlijkheid aan de Graaflijkheid, in gevolge, meent men, van een Besluit van eenige Steden en Dorpen, volgens ’t welk, bij het uitsterven van hunne tegenwoordige wettige Heeren, geene nieuwe in de plaats verkoozen, maar de bijzonderlijke Heerlijkheden aan de Graaflijkheid zouden worden opgedraagen.
Onder de lotgevallen der Stad verdienen de volgende de meeste opmerking. Een zwaare brand, in den Jaare 1452 voorgevallen, rigtte ’er deerlijke verwoestingen aan. De meeste Huizen, en onder dezelve het Gasthuis, wierden een prooi der vlammen. Men rekende dat naauwlijks het zesde gedeelte der Stad behouden was gebleeven. Hertog PHILIPS VAN BOURGONDIE beraamde, bij die gelegenheid, eenige schikkingen, tot den herbouw der Stad behoorende. Om de nabijheid van Tholen aan Brabant, heeft men, in de gemelde Stad, meermaalen de Vergadering van Zeeland gehouden.
Onder andere geschiedde dit in den Jaare 1500. Vijftien jaaren daar naa wierdt Tholen verpand, ter afbetaalinge der schulden van Koning KAREL van Kastilie. De Stad wierdt hierom, verscheiden maalen, ter Vergaderinge der Provincie niet beschreeven. Ook verloor zij den rang boven Goes, die, voormaals, naa Tholen ter Staats vergaderinge plagt te stemmen. Toen de Nassauschen, in den jaare 1572, eenige voordeelen in Zeeland behaald hadden, schepten zij daar uit zo veel moeds, dat zij, op het aanhouden van eenige Vlaamsche Edelen, op den dertienden November, onder beleid van ARENT VAN DORP, Gouverneur van Zierikzee, eenen aanslag op Tholen waagden. Doch zij wierden, van den Overste MONDRAGON, zo kloekhartig ontvangen, dat zij, met verlies van zeer veele manschap, eerlang, de wijk namen.
Nog ongelukkiger slaagde een tweede aanval, met versterking van nieuw volk ondernomen. Veele Officieren en omtrent twee derde deelen der Gemeenen lieten ’er het leeven. De Stad, nogthans, wisselde, eerlang, van partij: in de maand April des Jaars 1577 verdroeg zij zich met den Prins VAN ORANJE, onder zekere bepaalde voorwaarden, tusschen zijne Doorluchtigheid en de Gemagtigden der Stad, op den zeventienden der maand geslooten. Tholen ontving, nog in het zelfde jaar, Staatsche bezetting. Vergeefs deedt de Hertog VAN PARMA, in de maand September des jaars 1588, eenen aanslag, om het Eiland nevens de Stad van de Spaansche zijde af te trekken. Ten dien einde zondt hij den Heer VAN MONTIGNI, en OCTAAF, eenen der jonge Graaven VAN MANSFELD, met achthonderd man derwaarts. Het laagste water waarneemende, lubberden zij door de Vossemaar, gedekt door tweeduizend Schutters, die boven op den Dijk lagen.
Aldus meenen zij den toegang te openen voor de Troepen. Doch EVERUARD, Graaf van Solms, Kolonel van een Zeeuwsch Regiment, die op het Eiland het bevel voerde, met tweehonderd en vijftig man toeschietende, stelde zich te weer op den Dijk, bij de Stad, agter de opgeworpene Borstweeringen. Van deeze plaats deedt hij niet alleen de manschappen, die zich te water hadden begeeven, te rug deinzen, maar noodzaakte hen ook, eenen tweeden aanval te staaken.
De Heeren MONTIGNI en MANSFELD raakten, in den aftogt, zo vast in het slijk, dat ze niet dan met moeite, door de hunnen, daar uit gered wierden. Aan vierhonderd Spanjaarden kostte deeze aanslag het leeven. Even vrugtloos slaagden de ondernemingen des vijands, in de Jaaren 1594 en 1597, de laatste door verraad, ’t welk aan PIETER HARINKMAN en DIRK VAN SYPESTEIN, beiden in dienst der Staaten, den hals kostte. Gelijk elders, dus ontstonden ook te Tholen, van tiid tot tijd, verscheiden aanmerkelijke beweegingen. De eerste beweeging viel voor, naa het overlijden van Prinse WILLEM DEN III, in den jaare 1702. Het Gemeen was zeer misnoegd op PIETER KAREL DE RILS, Heer van Koppensdamme, om dat hij, zo als men zeide, bij ‘s Prinsen leeven en in naam van denzelven, een, willekeurig gezag hadt geoeffend in ’t stuk der Regeeringe.
De komst van eenig Krijgsvolk, van wegen de Staaten van het Gewest, derwaarts gezonden, deedt den oproer spoedig bedaaren. Doch de rust was van geen langen duur. Men zogt ’er verandering in de Regeering, en kan geraaklijk een voorwendzel vinden, om, van nieuws, de gemoederen gaande te maaken. Straks viel men klagtig over het bezwaar en den overlast, welken de Stad van de onlangs daar binnen gezondene Soldaaten leedt. Daarenboven hadt JAKOB WOUTERS, Heer van St. Janssteen, Rekenmeester en permanente Raad der Stad, te wege gebragt, dat, door eenige burgers, een Verzoekschrift wierdt ingeleverd bij de Staaten der Provincie, waar bij zij begeerden, dat, op de aanstaande bestelling der Wet, orde mogt gesteld worden, om reden dat het Regeerings-Reglement, in den Jaare 1675 gemaakt, zedert de aflijvigheid des Stadhouders, van geene kragt was, en alzo niet meer konde gelden. Hoewel bij de Staaten het besluit was genomen, dat de tegenwoordige Regeering, die in de maand Maij veranderd moest worden, bij voorraad nog zes weeken in ’t bewind zoude blijven, vernieuwden, egter, de Wethouders zelve, op den gewoonlijken dag, de Regeering.
WOUTERS, bij die gelegenheid van zijne Raadsplaatze ontzet, vervoegde zich hier op bij ‘s Lands Staaten, met klagte over het onregt, ’t geen hem was aangedaan. Tot nog toe was het Krijgsvolk binnen Tholen gebleeven. Doch nauwlijks was het, in de maand Junij, vertrokken, of ’er ontstondt eene geweldige beweeging in de Stad, en vervolgens over het gantsche Eiland, tusschen den Baljuw NICOLAAS DUURKANT met zijnen aanhang, en de zulken, die het met WOUTERS hielden. Het bleef niet bij schelden en dreigen; men viel op elkander aan met gelaaden geweer; zo dat eenige burgers zwaare kwetzuuren ontvingen, of het leeven verlooren. WOUTERS zegepraalde in deezen strijd; waar naa hij, op den eenëntwintigsten der genoemde maand, door lieden van zijnen aanhang, na het Stadshuis geleid, of liever gedraagen wierdt. Met bewilliging der zamengevloeide menigte ging men straks over tot het verkiezen van eene nieuwe Wethouderschap, en wierdt WOUTERS in zijne waardigheid hersteld.
lntusschen hadden ‘s Lands Staaten, te Middelburg, van het voorgevallene te Tholen de tijding ontvangen, en namen het zo euvel, dat WOUTERS te raade wierdt, elders eene schuilplaats te zoeken. Hun Edel Mogende deeden hem, zedert, openlijk indaagen, en gaven verlof aan het Hof van Holland, om eenige uitgeweekene Tholenaars, die zich in dat Gewest onthielden, en voor hoofden der oproermaakers gingen, gevankelijk na ‘s Hage te voeren. Terstond daar op deeden de Staaten, door Gemagtigden, de Wet, van nieuws, veranderen. Het gerugt liep, zedert, en het vondt geloof bij veelen, dat WOUTERS een ontwerp gesmeed hadt, om den Koning van Pruissen aan het Markgraafschap van Veere en Vlissingen te helpen, en zelf aan het Stadhouderschap der voornaamste Gewesten. De Stad kwam, binnen kort, wederom in rust.
Zwaarder, dan uit deeze beweegingen ontstaan, was de ramp, welke de Stad, in den Jaare 1712, trof. Een troep Franschen kwam, op den vierëntwintigsten Augustus, ‘s morgens met het aanbreeken van den dag, onder ’t geleide van den Brigadier JAKOB PASTEUR, bij ’t Botshoofd aan de Pont, waar mede zij de Rivier overvoeren en verder naa en in de Stad trokken. Zij plonderden de Stad meest leeg, namen eenige Regenten en Burgers mede, en vertrokken wederom, naa een kort verblijf van weinige uuren, met hunne roof, die wel op driemaal honderd duizend Guldens begroot wierdt, naa dat zij alvoorens den Baljuw DUURHOUT hadden genoodzaakt, te teekenen voor tienduizend Rijksdaalders, om de Stad, en den Baljuw van Nieuw Vosmaar, om die plaats voor afbranding te bevrijden. Hunne Gevangenen wierden na Namen gevoerd. Tot vergoeding van die brandschatting, gelijk mede wegens de kosten van het onderhoud der te Namen zijnde Gevangenen, wierdt in ’t vervolg bij de Staaten ook een besluit ter betaalinge genomen.
Men wil dat deeze overrompeling tot weerwraake over eene stroopinge der Bondgenooten in Frankrijk, door eene bende der Bondgenooten, onder ’t gebied van den Generaal Major GROVESTEINS, in Junij van dat zelfde jaar gedaan, geschied zou zijn. Zoo haast de tijding van dit ongeval op dien zelfden dag binnen Middelburg gekoomen was, vergaderden de Staaten nog in dien zelfden nagt, om zo veel moogelijk voor verdere onheilen zorg te draagen; zendende eenige manschap uit de bezettingen der Steden Vlissingen en Veere voor Bergen op den Zoom, om den vijand in zijnen aftogt te stuiten, en voornaamelijk om de overige Eilanden der Provincie tegen verderen inval, in geval van nood, te beschermen. Doch het bleef bij dien ramp, welke tot merkelijk nadeel van de Stad en verarminge van haare Ingezeetenen strekte; des men voor hun, op verzoek van die van Tholen, ter Staatsvergadering gedaan, binnen Middelburg en andere Zeeuwsche Steden, eene Collecte deedt, ter ondersteuninge der meest noodlijdende huisgezinnen.
Wanneer de Stad Bergen op den Zoom, in den Jaare 1747 door de Franschen belegerd wierdt, was men in Tholen in geene kleine verlegenheid. Men nam egter ten eersten alle moogelijke voorzorg: want bedugt zijnde dat de Franschen, alvoorens met die belegeringe voort te gaan, zich eerst meester van Steenbergen zouden gemaakt hebben, om, langs dien kant, agter of binnen de Linien koomende, Bergen aan de Westkant geheel in te sluiten, zo wierdt het noogdig geoordeeld Steenbergen af te snijden, en zo veel moogelijk was, den toegang na Bergen en tot den Eendragt en ’t Eiland van Tholen, te beletten door het Inunderen der Polders van het Westland, Aanwas Rubeere, en nog eenige naastaangelegene Landen. Te Tholen wierdt een Schipbrug geleid over den Eendragt, en het Hoornwerk tot een voorpost (Tête du Pont) gemaakt: doch de vijand liet Steenbergen onaangeroerd.
Zedert wierdt de Schipbrug verlegt na het Botshoofd, één uur van Tholen, alzo de Bergsche Polder mede onder water gezet was door eene doorsnijding aan ieder einde van ’t Lange Water, en eene aan den Eendragt tusschen Tholen en de Schelde. Bij het Fort Zeelandia, op den hoek van den Bergschen Polder, wierdt de Binnen- of zo genaamde Groenedijk doorgestoken, waar door de Glijmes Polder onder water raakte; en ook een doorsnijding aan den Kladschendiik, daar die aan den Eendragt-Polder eindigt, gemaakt: zo dat van de Schelde tot aan Steenbergen eene doorgaande Inundatie kwam. Op de noodige plaatzen wierden ook Batterijen met geschut voorzien gemaakt, als op ’t Fort Zeelandia en den Kladschendijk; en aan de Westkant van den Eendragt, op plaatzen daar de Rivier bij laag water de minste diepte heeft. De Verschanzingen en Batterijen met geschut bezet, waren van den Zeedijk der Hikke-Polder tot Tholen twaalf, en van Tholen tot de Schelde langs den Zeedijk vijf in getal.
Bij het onvoorziens inneemen van Bergen, op den zestienden September van dat jaar, was het alarm in Tholen, en het vlugten uit Bergen derwaards, onverbeeldelijk. Zes Regimenten uit de Linien van agter Bergen, kwamen toen binnen Tholen. De Stad zelve wierdt toen, benevens het geheele Eiland, van alles tot verweeringe voorzien, zo dat zij ook behouden bleef, en met haar gantsch Zeeland, dat anderszints in groot gevaar zonde geweest zijn van overmeesterd, of ten minsten van Holland afgesneeden te worden.
De laatste merkwaardige gebeurtenis, de Stad Tholen betreffende, die wij zullen verhaalen, is, het voorgevallene ter gelegenheid der verheffinge van Prinse WILLEM DEN IV tot Stadhouder van het Gewest. De laatste der Zeeuwsche Steden was Tholen, welke in deeze bevordering stemde; zij geschiedde aldaar op den zevenëntwintigsten van Maij des jaars 1747. Het gemeen hadt daar van geene kennis gekreegen, of de boeren van St. AnneLand en anderen, ter Stad in gerukt, vorderden verandering in de Regeeringe. Men riep „dat de Regenten ’t Land verraaden hadden, en dat men, te Zierikzee, ’t verraad klaarlijk ontdekt hadt.” Doch deeze ontdekking bestondt alleenlijk hier in, dat men, in eene oude kist, die ’t volk meende met buskruid gevuld te zijn, niet dan zand gevonden hadt, behalven dat het geschut van binnen vol steentjes zat. Men begeerde dan, ook te Tholen, ’t geschut en den voorraad van ’t buskruid te onderzoeken. ‘t Geschiedde. Doch ’t geschut wierdt wel gelaaden bevonden.
De tonnetjes buskruid, opgeslaagen, ter keure van de boeren, die ’er den arm, tot op den bodem, instaken, waren ook behoorlijk gevuld. Toen wilden de boeren de proef neemen van ’t geschut. Zij staken een stuk af, zonder te gedoogen, dat ’er de kogel afgenomen wierdt. De kogel snorde eenen renbode van den Hertog VAN KUMBERLAND, toen juist den dijk langs rijdende, voorbij, zonder hem te raaken; doch hij klaagde, naderhand, zeer, over ’t gevaar, welk men hem hadt doen loopen. De boeren, hier op na huis gekeerd, zonden, eenige dagen laater, eene bezending, met den Predikant en Sekreretaris van St. Anne-Land aan ’t hoofd, na Tholen, om eenigen uit de Regenten te ontzetten van ’t bewind, of ten minste te bevorderen, dat hun eenige bijzitters uit het platte Land wierden toegevoegd. De Stad, raakte, hier op, in roere.
De Regenten verlieten ’t Stadhuis, daar de boeren en ’t graauw, drie dagen lang, huis hielden, alles doorsnuffelende; en alles, met naame, al wat in de Fransche taale geschreeven was, voor blijken van Landverraaderije opneemende. Daar waren ’er zelfs, die, op ’t zien van een afschrift der Verklaaringe des Konings van Frankrijk van den zeventienden April uitriepen: al weer een brief van den Koning van Frankrijk! Doch de Predikant KAREL THIBAUT bragt de woeste menigte, eindelijk, tot bedaaren, en bewoog ze, naa huis te gaan. De Regenten namen toen hunne plaatzen wederom in, schoon zij in geduurigen angst waren, voor de boeren: waarom de Poorten geslooten bleeven. Zelfs liet de Wethouderschap zeker geschut, welk een stuk wegs van de Stad stondt, vernagelen, op een gerugt, dat die van St. Anne-Land voor hadden, zich meester van het zelve te maaken, om het tegen de Stad te gebruiken. Die van Vosmaar, kennis gekreegen hebbende van dit vernagelen, kreeten 't uit, als een tastbaar bewijs, dat men, in Tholen, verstand hieldt met den vijand.
De Drossaard van St. Maartensdijk scheen zelf niet te weeten, wat hij van dit vernagelen van ‘t geschut denken zou, en was niet voldaan, over de reden, die ’er hem de Wethouderschap van gaf. Te St. Anne-Land, bleeven de boeren oproerig, tot dat ’er, op verzoek van die van Tholen, vijftig Dragonders, uit de bezetting van Bergen op den Zoom, in ’t Dorp gelegd wierden, die ’er, eenigen tijd, huis hielden. De Predikant ADOLF VAN LOON, die zich, in den aanvang der beweeginge, aan ’t hoofd der bezendinge bevonden hadt, wierdt toen, gevankelijk, na Tholen gebragt, daar hij een tijd lang in hegtenis zat. Doch, eindelijk, beweezen hebbende, dat men hem tot het aanneemen van den last gedwongen hadt, wierdt hij op vrije voeten gesteld. De Stad en het Eiland raakten dus allengskens in rust.
Thans zullen wij overgaan tot eene meer bijzondere beschrijving van de gelegenheid en merkwaardigheden der Stad Tholen. Men heeft aldaar drie Poorten, behalven eenen uitgang, aan de Oostzijde der Stad, door het Kontrescharp, na het buitendijksche Land aan de Rivier de Eendragt. Derzelver naamen zijn, de Oudelandsche, ook de St. Andries-Poort en de Vosmaarsche-Poort; de derde is eene Waterpoort, aan den Rivierkant. Men gaat door dezelve na het Veer, alwaar men, met een Pont, na het vaste Land van Brabant wordt overgezet. Veel grooter, dan tegenwoordig, was eertijds het getal der Huizen. Brand en plondering hebben hetzelve, zo wel als het vermogen der burgeren, merkelijk doen afneemen.
Voor ruim vijftig jaaren telde men ‘er slegts driehonderd drieënzestig Huizen; de meesten van welken, egter, in goeden staat zijn, en van den welvaart der bewooneren duidelijke blijken draagen. Men heeft ’er drie Markten: de Groote Markt bij de Kerk, de Botermarkt en de Koornmarkr. Het Stadshuis, staande op de Hoogstraat, hoewel ouderwetsch, is een vrij aanzienlijk gebouw, van Witten Arduinsteen opgehaald, en versierd met een niet ongevallig spits uitloopend Torentje. Men klimt, ter wederzijde, langs vier Trappen na de Puie, die met vier Leeuwen pronkt, houdende ieder een Wapen. Van binnen ontmoet men de noodige Vertrekken, naar de onderscheideine oogmerken des gestigts berekend. Voorts heeft men te Tholen een Ammunitiehuis of Lands Magazijn, een Kruidtoren en ene Waag.
De Nederduitsche Gereformeerde Kerk is een groot en aanzienlijk Gebouw, even als het Stadshuis van Witten Arduinsteen opgehaald. De tijd haarer stigtinge is niet bekend. Zij wierdt, naa de voltooijing, aan onze Lieve Vrouwe toegewijd. De oudheid van het gestigt mag men daar uit afleiden, dat het reeds in den Jaare 1404 tot eene Kollegiaale Kerk wierdt verheven. ’Er waren, ten dien tijde, in dezelve verscheiden Altaaren en Vikarijen, ook eene dus genaamd Gulde Mis, die rijklijk begiftigd was. De gedaante der Kerke is een Kruisgebouw, hebbende een steenen Gewelf, ’t welk van des kundige lieden voor een bezienswaardig Kunststuk wordt gehouden. In het Choor ziet men verscheiden Graftomben, als die van Heere GUY VAN BLOIS, laatsten Heere van Tholen, en van zijne Echtgenoote, CLARA VAN BOTLAND; voorts de Tombe van den Heere van Poortvliet, en insgelijks die van deszelfs Huisvrouwe. Wijders pronkt het Kerkgebouw met een hoogen vierkanten Toren, die in een Spits eindigt.
Twee Predikanten, die onder de Klassis van Tholen en Bergen op den Zoom staan, verrigten hier den predikdienst. Uit deeze, nevens vier Ouderlingen, en even zo veele Diakenen, bestaat de Kerkenraad. Voorts is ’er eene Walsche of Fransche Gemeente, die haare Vergaderplaats heeft in een Gebouw, weleer de Vleeschhal, staande aan de Groote Markt, en door éénen Leeraar bediend wordt. Behalven deeze twee, zijn ’er, van eenige andere Christlijke Gezintheden, geene Godsdienstige Vergaderingen. Een Weeshuis, welk ’er de Hervormden hebben, staat agter de Gereformeerde Kerk. Het wierdt in den Jaare 1632 gebouwd, en heeft vrij goede inkomsten: zo dat ’er een goed getal Weeskinderen rijklijk kan verzorgd worden.
De Regeering bestaat uit Baljuw, twee Burgemeesteren, negen Schepenen, vier Vroedschappen of Raaden, voorts een Pensionaris, een Thesaurier en een Sekretaris. De Baljuw wordt door den Stadhouder verkoozen, uit eene Nominatie van drie persoonen. Zijn ampt is zeer aanzienlijk. Hij is Super-Intendent van het geheele Eiland, en heeft in Oorlogstijden eenen Land-Majoor onder zich. Aan deezen geeft hij het Wagtwoord, welk hij moet brengen aan den Kapitein en de andere Krijgsbevelhebbers, die, tot het houden van Wagt en goede orde ten platten Lande, door den Baljuw worden aangesteld. Voorts is hij Dijkgraaf over alle de Polders onder ’t regtsgebied van Tholen, en Rentmeester van de Graaflijkheids Domeinen over het Kwartier van Tholen. Eindelijk is hij ook President van de Weeskamer.
Van de twee Burgemeesters draagt de eene den naam van Burgemeester of Heer buiten den Bank of Vierschaar, zijnde President van de Politie, de andere dien van Burgemeester binnen den Bank of Vierschaar, welke dus zo veel als de negende Schepen is. Het bewind van Schepenen strekt zich niet alleen uit over de Stad Tholen en derzelver Regtsgebied, maar ook over de Heerlijkheid Poortvliet, alwaar zij insgelijks, in naame der Graaflijkheid, het regt over ljffstraffelijke misdaaden doen oeffenen.
Gelijk elders, dus hebben ook hier de Raaden alleenlijk stem in burgerlijke zaaken. Zij blijven hun gehele leeven in ‘t bewind. Behalven deeze, heeft men nog te Tholen een Kollegie van Kleine Zaaken, en een ander van Stadhouder en Leenmannen, voor ’t welk, bij versterving of verkoop, de Leenen, onder de Stad of derzelver Regtsgebied gelegen, moeten worden opgedraagen. Eindelijk merken wij nog aan, dat de Landbouw en de Meereederij als de hoofdbronnen van het bestaan van het meerendeel der Tholensche burgers moeten worden aangemerkt.