Zoon van PETRUS TAURINUS, weleer Predikant te Schiedam, bekleedde het Predikampt te Utrecht, in en omtrent het Jaar 1616, onder de Hervormden, doch was de begrippen der Remonstranten zeer ijverig toegedaan. Bij de Regeering, zo wel van de Stad als van het Gewest, zijnde, in dien tijd, van de denkwijze diens aanhangs niet afkeerig, was hij zeer gezien.
Door zijne geleerdheid hadt hij een beroemden naam verworven. Nog meer begon dezelve door ’t gantsche land te klinken, zints JACOBUS TRIGLANDIUS, Predikant te Amsterdam, een niet minder ijverig Contraremonstrant, in den Jaare 1615, een boek hadt in ’t licht gegeeven, onder den titel van den Rechtgemaatigden Christen. Hij hadt in hetzelve tragten te beweeren, dat de vijf vermaarde Artikelen, of Geschilpunten tusschen de Remonstranten en Contraremonstranten, zo als ze van de eerstgemelden geleerd wierden, in de Kerk niet te dulden waren. Daarenboven leide hij den Remostrantsche Predikanten te laste, dat ze zich met bedrog zogten te behelpen. Tegen dit Geschrift vatte TAURINUS de pen op, in zijn Werk, ’t welk, in den Jaare 1616, onder den titel van de Onderlinge Verdraagzaamheid, en, met de bewilliging en goedkeuring der Gedeputeerde Staaten ‘s Lands van Utrecht, het licht zag. TAURINUS beweerde hier het tegendeel der stellinge van TRIGLANDIUS, en drong zeer sterk, met redenen, schriftuurtexten en voorbeelden, op het oeffenen van wederzijdsche Verdraagzaamheid onder de verschillende Christenen. In de Voorrede hadt hij eenige bedenkingen aangevoerd, raakende de Stad Amsterdam, alwaar men, zijns bedunkens, de ijverzieke tongen en pennen te veel toegaf, en den grond van scheuringe leide. Zo zeer mishaagde dit schrijven den Wethouderen der gemelde Stad, dat ze het boek deeden verbieden en door hunnen Schout ophaalen.
TAURINUS verdeedigde zich daar tegen in openbaaren druk, door zijne nadere aanwijzingen van ’t geen ’er te Amsterdam omging, en, zijns bedunkens, in het stuk van drukken en prediken, door de vingeren gezien wierdt, tor nadeel der Remonstranten, zo wel als van het Besluit der Heeren Staaten van Holland en Westfriesland, raakende de Kerkelijke geschillen genomen. Het tweede Deel des genoemden Werks, ’t welk eerlang in ’t licht kwam, wierdt door de Heeren van Amsterdam insgelijks verbooden.
Een ander Werk, ’t welk insgelijks geen gering opzien baarde, kwam eerlang uit ‘s Man pen ten voorschijn. Op den zesden October des Jaars 1617 hadt de Engelsche Gezant DUDLEY CARLETON, in de Vergadering der Algemeene Staaten, eene Redevoering gedaan, waar in hij de Remonstranten veroordeelde, het houden van een Nationaal Sijnode ernstig aanprees, en de maatregels der Staaten van Holland, omtrent de beslissing der Kerkelijke geschillen, en het oeffenen van Verdraagzaamheid, afkeurde. Naauwlijks was deeze Redevoering uitgesproken, of zij wierdt door den Druk gemeen gemaakt. Tegen deeze Redevoering vatte TAURINUS de pen op, in een boekje, ’t welk hij, doch zonder melding van zijnen naam, reeds in de volgende maand November, onder den titel van Weegschaal, in het licht gaf. Van wegen den ijver en vrijmoedigheid, met welke de Engelsman hier in wierdt tegengesproken, nam hij hetzelve zo euvel op, dat hij niet alleen het verbieden van dit geschrift bewerkte, maar daarenboven, van wegen de Algemeene Staaten, duizend guldens beloofd wierden, aan den geenen, die den Schrijver, en zeshonderd guldens aan hem, die den Drukker zou weeten aan te brengen; ja zelfs ontheffing van straffe aan den Drukker, indien hij, binnen Veertien dagen naa de afkondiging van het Plakaat, den Schrijver wilde noemen.
Van elders is bekend, dat hoewel dit Plakaat den naam hadt, van wegen de Algemeene Staaten te zijn afgekondigd, drie Provinciën, egter, naamelijk Holland, Utrecht en Overijssel, zich met kragt en ijver daar tegen verzet hadden.
Onder dit alles, ondanks het scherpe onderzoek, ginds en elders, na den Schrijver van de Weegschaal, die ook in het Fransch vertaald en van veelen greetig wierdt geleezen, hielde TAURINUS zijn verblijf binnen Utrecht, tot in den Zomer des Jaars 1618. Thans noodzaakte hem de verandering in den toestand van zaaken, met opzigt tot de Remonstranten, op zijne veiligheid bedagt te zijn. In de maand Augustus begaf hij zich, nevens den Secretaris van Staat, den Heere LEDENBERG, na Gouda, doch keerde, weinige dagen laater, te Utrecht te rug. Een gerugt, alsof de Predikant JOHANNES UITENBOGAART gevangen was genomen, als mede, om dat het onderzoek omtrent den Schrijver van de Weegschaal begon te herleeven, deedt hem besluiten, de Stad, van nieuws, te verlaaten. Bij nacht reisde hij na Bommel, en van daar voorts na Antwerpen. Zijn vertrek wierdt spoedig rugtbaar. De Engelsche Gezant, het ernstig tegenschrijven des Leeraars niet kunnende verkroppen, wist, bij die van Utrecht, te bewerken, dat TAURINUS wierdt ingedaagd, om voor het Geregt te verschijnen. Eens en andermaal geschiedde deeze indaaging; doch de derde hadt geenen voortgang, alzo Schout en die van den Geregte vooraf berigt ontvingen, dat de uitgeweekene Leeraar overleeden was.
Inmiddels hadt TAURINUS zijne Indaaging verstaan, en hij, op den derden September, aan de Heeren. Staaten van Utrecht, schriftelijk berigt „Dat hij roepende God tot getuige, zich nergens in schuldig kende, ’t geen den staat van het Land raakte; dat hij daarom niet was geweeken, maar alleen om dat hij voor deezen, ten dienste van Gods Kerk, en van zijn Vaderland, eenige schriften hadt in druk gegeeven, die bij sommigen zo kwalijk waren genomen en geduid, dat men hem deswegen, zeer zwaar hadt gedreigd: hoewel hij, voor onpartijdige Regters, hoopte te bewijzen, dat hij in dezelve doorgaans hadt getragt, het gezag zijner wettige Overheid, de vrijheid van Geweeten, en der Landen geregtigheid te handhaaven; ’t welk, meende hij, meer geloond dan gestraft behoorde te worden; voorts zich overbodig toonende om zich zelven, onder eenige voor waarden, ter zijner verzekeringe, voor het Geregt te koomen verantwoorden.”
Het boven gemelde gerugt, aangaande de gevangenneeming van UITENBOGAART, was ongegrond: want bij zijne komst, vondt TAURINUS hem te Antwerpen. Op den derden dag naa zijne aankomst aldaar, te weeten op den zestienden September, gevoelde hij zich ongesteld. Drie dagen laater begon men aan zijne herstelling te twijfelen. UITENBOGAART was thans bij hem. Door deezen deedt TAURINUS aan zijne huisvrouw schrijven „Dat zij uit zijnen naam openlijk zoude verhaalen, hoe hij ronduit bekende, dat niemand aan de Weegschaal schuldig was dan hij, zonder dat iemand van de Heeren in den Hage of te Utrecht, of LEDENBERG, of UITENBOGAART, een letter daar van gezien hadden, eer dat het al in druk was.” Aan den rand en op de agterzijde van deezen brief schreef TAURINUS, in ’t Latijn, met zijne eigen hand „Dat hetgeen in deezen brief, van ’t boekje de Weegschaal, is ingevoegd, uit mijne eigen beweeging, ja op mijnen uitgedrukten last is ingevoegd en geschreeven, (door drang van mijn Geweeten) al te zamen waaragtig is, betuige ik voor den leevenden God en zijnen eeniggeboorenen Zoon, die ten laatsten dage de leevenden en de dooden zal oordeelen, met deeze mijne kranke en flaauwe hand, den tweeëntwintigsten September MDCXVIII. J. TAURINUS.”
Thans voelde hij zijn einde met snelle schreden naderen. Naast de zorge voor zijne Zaligheid, lag hem zijne zwangere Huisvrouw met vijf Kinderen en eene hoogbejaarde Moeder, meest ter harte. Hij ontsliep niet lang daar naa, in den nacht van den tweeëntwintigsten September, in het tweeënveertigste jaar zijns ouderdoms, en wierdt te Antwerpen aan de Veste, de gewoone begraafplaats der Hervormden, bij avond in stilte bijgezet. Men noemde hem, in zeker Lofschrift, door iemand der Remonstranten, ter zijner eere gesteld, der Conscientiedwingeren en Geloofsheerscheren geessel.
Zie UITENBOGAART, op verscheidene plaatzen, in zijne schriften.