Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

TAPPER, RUARD

betekenis & definitie

vermaard om zijne wreedheid tegen de zo genaamde Ketters, wierdt gebooren te Enkhuizen, in den Jaare 1488. De gronden van Taalkennisse, Wijsbegeerte en Godgeleerdheid leide hij te Leuven, alwaar hij, vervolgens, het Hoogleeraarampt in de laatstgenoemde weetenschap, als mede den post van Deken van St.

Pieters Kerk bekleed heeft. In ’t einde van zijn leeven was hij Kanzelier van ’t Leuvensche Hoogeschool. Zo veel aanziens was de vrugt der hooge gunste, in welke hij bij Keizer KAREL stondt; die zo veel vertrouwen in TAPPER stelde, dat hij hem niet slegts na de Kerkvergadering van Trente zondt, maar ook dikmaals ten zijnen Hove ontboodt, om, in de gewigtigste zaaken, zijnen raad in te neemen. Daarenboven was zijn ijver, of liever zijne woede, tegen de Onroomschen oorzaak, dat hij tot Opper-Inquisiteur in de Nederlanden werdt aangesteld. Met deeze hoedanigheid bekleed, deedt hij aan meer dan éénen voorstander der gezuiverde leere zijne hooggesteegene magt gevoelen. Onder deeze mogen wij vooral den vermaarden Mr. ENGEL MERULA noemen. Ondanks de genegenheid, welke zommigen voor dien waardigen man betoonden, bragt hij te wege, dat zijne gevangenis telkens verzwaard, en, in weerwil van ‘s Lands Vrijheden en Voorregten, buitenslands vervoerd zijnde, ten vuure wierdt verweezen.

Daarenboven wierdt hem, onder meer andere, een zeer boos stuk te laste geleid, tegen eenen PERSEVALD VAN BRUGGE bedreeven. Als deeze, zijnde Licentiaat in de Godgeleerdheid te Leuven, tegen de Godgeleerden zijnen mond, naar de meening van TAPPER, wat te veel geroerd hadt, deedt hij denzelven voor het regt daagen. Doch alzo de meeste Regters zo veel medelijden met hem toonden te hebben, dat, zo als de Inquisiteur vreesde, de bewijzen van onschuld, veelligt, zonden worden aangenomen, liet TAPPER den gevangene, door een blind’ mismaakt’ mensch, de zonde van Sodomie aanwrijven. Toen durfde niemand voor hem spreeken; en vondt TAPPER gelegenheid om den gevangene, die geene schuld wilde bekennen, of over des aangetijde misdaad berouw betoonen, ter eeuwige gevangenisse te doen verwijzen.

Naderhand vernomen hebbende, hoe de gevangene van honger verging, en de penningen van des ongelukkigen verkogte Boekerije niet toereikende waren om hem van noodig onderhoud te voorzien, zogt hij anderen raad. Hij schonk den gevangene aan zekeren Edelman, die voor hem badt, om van denzelven in bewaaring gehouden te worden. Intusschen wist TAPPER het stuk in diervoege te beleggen, dat de Edelman, des wegen, naderhand in regten betrokken, en zijne goederen wierden verbeurd verklaard. Nog gaat hem naa, dat hij, spreekende, van het dooden van Ketters, zoude gezegd hebben: „Daar is niet veel aan gelegen, of de geenen, die dus sterven, schuldig of onschuldig omkoomen, wanneer slegts het volk door het voorbeeld afgeschrikt wordt; ’t welk meest geschiedt door het dooden van lieden, die door geleerdheid, rijkdom, ampten of adeldom uitsteeken.”

De drift, welke TAPPER altoos in zijn leeven hadt bezield, was eindelijk de oorzaak van zijnen dood. De wijze daar van vinden wij aldus verhaald. In den Jaare 1559 na Brussel gereisd zijnde, terwijl PHILIPS DE II zich aldaar bevondt, verzogt hij gehoor bij den Koning, ’t welk hij meende, hier even gemaklijk te zullen verwerven, als hij bij Keizer KAREL altoos een gereeden toegang hadt gevonden. Tegen zijnen waan, liet men hem eenen tijd lang staan wagten. Verdrietig over deeze teleurstelling, drong hij, door alle de Lijfwagten, tot in de Kamer des Konings, die hem in ‘t eerst kwaad bescheid gaf, en vervolgens uit het Vertrek deedt zetten, 't welk hem dermaate deedt ontstellen, dat hij, schuimbekkende en van spijt en woede op de tanden knarzende, ter aarde viel, en straks den laatsten adem uitblaasde. Dit viel voor op den elfden Maart, of, volgens anderen, op den tweeden Maij des Jaars 1555, het eenenzeventigste jaar zijns ouderdoms. Hij wierdt te Leuven begraaven, naalaatende zijne goederen aan de armen dier plaatze, doch zijne Boekerij aan de Godgeleerde Faculteit te Parijs. Hij heeft eenige Schriften in ’t licht gegeeven.

Zie VAL. ANDREAS, Biblioth. Belgica, en H. GELDORPIUS, Apotheosis R. Tapperi.

< >