een vrij aanzienlijk Distrikt in Staats-Vlaanderen, ’t welk zijnen afzonderlijken Regtbank heeft, het Kollegie ’s Lands van de Vrije genaamd, bestaande uit een Hoogbaljuw, een Burgemeester en negen Schepenen, nevens eenen Pensionaris, twee Griffiers en een Ontvanger; alle welken twee gezworene Klerken en twee Kamerboden ten hunnen dienste hebben. De Hoogbaljuw ontvangt zijne aanstelling, voor zijn geheele leeven, van de Algemeene Staaten, als Opperheeren van dit Gewest.
Uit de Schepenen wordt jaarlijks, door Afgevaardigden van hun Hoog Mogenden, een Burgemeester aangesteld, welke zijne bediening niet langer dan een jaar mag behouden. Alle deeze amptenaars genieten, behalven eenige andere voordeelen, zekere vaste Jaarwedden, bij den naam van Talbardiaken bekend. Het Regtsgebied van het Koliegie van de Vrije strekt zich uit over de Ambagten van Aardenburg, Oostburg en Yzendijke, nevens een klein gedeelte van het Oostkerker Ambagt, voorts over het Graafschap Middelburg in Vlaanderen, en de Heerlijkheden Watervliet en Waterland, benevens de Heerlijkheden Breskens en Nieuwvliet. In naam der Algemeene Staaten oeffent het aldaar hoog, middelbaar en laag Geregt. De gewoone bijeenkomsten worden driemaal ter weeke, op Dingsdag, Vrijdag en Saterdag, gehouden.
