SCHAGEN, (GILLIS) hoewel een Kunstschilder, was, egter, van geene onaanzienlijke afkomst. Zijn Vader, PIETER SCHAGEN, bekleedde, van tijd tot tijd, de posten van Raad en Schout der Stad Alkmaar, van Rekenmeester in de Generaliteits Rekenkamer, van Afgevaardigde, wegens zijne Geboortestad, in den Raad van Staate, en eindelijk in de Vergadering van Hun Hoog Mogende de Staaten der Veréénigde Nederlanden.
Door natuur en kunstdrift genoopt, hadt hij, door eigen vernuft en zonder eenige onderrigting, in de Schilderkunst geene geringe vorderingen gemaakt. In de bovengenoemde Stad Alkmaar wierdt GILLIS SCHAGEN gebooren, op den vierentwintigsten Junij des Jaars 1616. Als een verstandig Vader de heerschende geestneiging des Jongelings zorgvuldig gade slaande, bemerkte hij, spoedig en duidelijk, dat dezelve overhelde tot de zelfde kunst, met welke hij zelve, in de uuren van uitspanninge, zijne gewigtiger bezigheden verpoosde. Diensvolgens den lust en het verzoek zijns Zoons bot vierende, gaf hij hem tot onderwijzer, eerst den kundigen SALOMON VAN RAVESTEIN, en vervolgens den vermaarden Paerdeschilder PIETER VERBEEK. Den ouderdom van eenentwintig jaaren hadt de jonge SCHAGEN bereikt, wanneer hij aan zijne zucht voldeedt, om vreemde Gewesten te bezoeken. Doch hij week, in deezen, af van het voorbeeld zijner meeste Kunstbroederen.
Want, terwijl de keuze van deezen, meestal, op het kunstkweekend Italie viel, strekte zich zijne zucht na het Noorden. In den Jaare 1637 begaf hij zich na Dantzig, en van daar, naa eene wijle toevens, na Elbingen. Na de laatstgemelde Stad vertrok hij, om dat zich, toenmaals, aldaar onthieldt de vermaarde STROBEL, Kunstschilder van Zijne Keizerlijke Majesteit, en naderhand van STANISLAUS, Koning van Polen. Dewijl het gerugt zijner bedreevenheid den jongen SCHAGEN reeds was vooruit gereisd, ontmoette hij eene gunstige bejegening bij den Noordschen Kunstenaar; die hem nog hooger waardeerde, zints hij eene proeve van zijn Kunstvermogen hadt gegeeven, met het schilderen der afbeeldinge van zijne Poolsche Majesteit. Van Elbingen keerde onze jonge Kunstoeffenaar na Dantzig te rug. Hier stortte hij, eerlang, in eene zwaare ziekte. Naa zijne herstelling behandelde hij, nog eenigen tijd, aldaar, het Penseel, wanneer hem de lust beving, om na het Vaderland te rug te keeren.Van korten duur was SCHAGENS verblijf te Alkmaar. Bevangen van den lust, om ook meer Zuidelijke deelen van Europa, om de kunst vermaard, te bezoeken, bediende hij zich van de gelegenheid, om, met een Oorlogschip, na Dieppe, in Frankrijk, te vertrekken. Te land reisde hij, van
daar, na Parijs, en vervolgens, naa een kort verblijf, na Orleans. Geduurende het tijdverloop van een jaar, welk hij aldaar vertoefde, schilderde hij de afbeeldingen van verscheiden Persoonen van den hoogsten rang. Het gerugt van de fraaiheid der Penseelbehandelingen van den Hollandschen Kunstenaar, inmiddels, wijd en zijd verspreid zijnde, kwam, onder andere, ter ooren van den Heere DE BALLY, Heere van Yvry, Raad des Konings van Frankrijk, te Parijs. Daar heen ontboodt hem deeze doorluchtige Edelman, om de afbeeldingen zijner kinderen in schilderij te brengen. Daarenboven vervaardigde hij, voor den zelfden Koninklijken Raadsheer, naar ’t oorspronklijke van MICHIEL ANGELO, een Stuk, verbeeldende eenen ST. JAN, koomende bij CHRISTUS; als mede, voor eenen Heere LA TROYSIERE, eenen dooden CHRISTUS, leggende op den schoot van MARIA, door den Ridder PAULUS RUBBENS oorspronklijk geschilderd. In de maand October des zelfden Jaars 1639, stak SCHAGEN, uit Frankrijk, na Engeland over, omtrent den zelfden tijd, als de Nederlandsche Admiraal MARTEN HARPERTSZOON TROMP gereed lag, om tegen den Spaanschen Admiraal Don ANTONIO D OQUENDO slag te leveren. Hij gaf een bezoek aan den Admiraal, die hem vriendelijk ontving, en een Jagt aanboodt, tot het kiezen van een voordeelig oogpunt, om de Nederlandsche Vloot af te tekenen. Van het Zeegevegt, welk kort daar op volgde, was SCHAGEN een ooggetuige; die, zedert, van zijn oogmerk afzag, en de gelegenheid waarnam, om met een Nederlandsch Vaartuig na de Maaze te zeilen.
Sints dien tijd schijnt onze Kunstschilder zijn vast verblijf te Alkmaar genomen te hebben, alwaar hij in geen klein aanzien was, houdende verkeering met lieden van rang en vermogen. Naa het sluiten van den Vrede met Spanje, deedt hij eene reize door Brabant, in gezelschap van den Admiraal VAN DORP, en den Heere VAN DE CORPUT, van Dordrecht. Nevens de Heeren PAFFENRODE en den Fiskaal VAN DEN BROEK, bezogt hij, in den Jaare 1651, Luik en Keulen. Viermaalen bekleedde hij, in zijne Geboortestad, den post van Fabrijkmeester of Bouwheer. Hij was Weesmeester, toen hij, in den Jaare 1668, van zijne jongste ziekte overvallen wierdt, welke, op den achttienden Junij diens jaars, een einde van zijn leeven maakte, in den ouderdom van zes dagen minder dan tweeënvijftig jaaren.
Zie HOUBRAKEN, Schouwburg der Nederlandsche Kunstschilders.