SANDE, (JOHAN VAN DEN) broeder des boven genoemden, insgelijks een vermaard Regtsgeleerde, en daarenboven in de Geschiedenissen, vooral der Veréénigde Gewesten, zeer bedreeven. Een geruimen tijd vertoefde hij buitenslands, aan verscheiden Hoogeschoolen, voornaamelijk aan die van Wittenberg, alwaar hij het onderwijs genoot van den geleerden PETRUS HEIGIUS.
Naa zijne wederkomst van de uitlandigheid, bekleedde hij, een tijd lang, den Hoogleeraarsstoel in de Regtsgeleerdheid, aan het Hoogeschool van Friesland. In den Jaare 1604 verwisselde VAN DEN SANDE deeze standplaats, tegen den aanzienlijken post van Gewoonen Raad in het Hof Provinciaal van straks genoemde Gewest. Geduurende den tijd van bijkans veertig jaaren, bekleedde VAN DEN SANDE dit gewigtig ampt, wanneer hij, door den dood, daar van wierdt afgelost. In de geschillen, welke, ten dien tijde, de Kerk en den Burgerstaat beroerden, hieldt hij de zijde der Contraremonstranten, en, diensvolgens, ook van Prinse MAURITS. Van hier, dat hij, van wegen de Provincie Friesland, wierdt benoemd om zitting te neemen in de Dordrechtsche Kerkvergadering. Een ander, egter, de Heer TACITUS VAN AYTSMA, vervulde naderhand die plaats, uit hoofde der aanstellinge van den Heere VAN DEN SANDE tot eenen der vierentwintig Regters over ’s Lands Advokaat, JOHAN VAN OLDENBARNEVELD. Hij heeft geschreeven Rerum in suprema Frisiorum Curia judicatarum Libri V, als mede Nederlandsche Historie, dienende tot het Vervolg van Ev. van Reijd, van ’t Jaar 1566 tot 1638. Dit Werk is, naderhand, in ’t Latijn vertaald.Zie VAL. ANDREAS Biblioth. Belgica.