SABINUS, (JULIUS) was een der vrienden en medestanders van CLAUDIUS CIVILIS, naa dat deeze, zints het overlijden van Keizer VITELLIUS, in den Jaare 70, naa de geboorte des Zaligmaakers, zich openlijk voor vijand der Romeinen hadt verklaard. SABINUS, van geboorte een Lingoon, was een man van trotschen inborst, alles zamenraapende, ’t geen, in zijne oogen, eenigermaate den schijn hadt van zijne eerzucht te kunnen voeden en streelen.
Zo niet de ervarenis ten waarborge diende van de vatbaarheid van ’s menschen hart voor zo eene bijsterzinnige opgeblazenheid, zou het ongelooflijk kunnen schijnen, dat SABINUS, onder andere, tot een grond zijner dwaaze eerzucht en glorie stelde, dat zijne Overgrootmoeder, ten tijde als JULIUS CESAR in Gallie den oorlog voerde, aan dien Romeinschen Veldheer, door overspel behaagd hadt. Nevens eenige anderen, in eene Burgerwooning, in de Agrippiner Bouwstad, het tegenwoordige Keulen, heimelijk vergaderd zijnde, hitste men elkander op tot den aanval, beraadslaagde op middelen om dien aanhang te vergrooten en te bestendigen, en nam, welhaast, het vast besluit, om, in hunne waare gestalte, openlijk ten voorschijn te treeden. Een nieuwe blijk van veragtelijke hooghartigheid vertoonde SABINUS, doch leedt daar voor verdiende straffe, toen hij, den hoogklinkenden tijtel van CESAR hebbende aangenomen, met een zamengeraapten, wanschikkelijken hoop zijner Landgenooten, op de Sequaanen, een volk van Gallie of het tegenwoordig Frankrijk, aanviel. Want deeze, den trotsaart een moedigen weerstand biedende, dreeven hem op de vlugt; zo dat hij genoodzaakt was eene schuilplaats te zoeken op eene Hoeve of Landwooning; welke hij, eerlang, in den brand stak, om aldus het gerugt van zijnen dood te verspreiden, en voor verdere vervolgingen des gedugten vijands behoed te worden. Hier mede bereikte hij zijn oogmerk; langen tijd geloofde men, dat hij, uit mismoedigheid over zijne vernederende vlugt, geweldige handen aan zich zelven geslagen, of zich in de brandende Landwooning hadt geworpen. Tot zijn geluk hadt hij nog eenige vrienden, die hem getrouw bleeven, en vooral eene kloekhartige Echtgenoote, die hem teder beminde.
Door de standvastigheid en het beleid, vooral der laatstgemelde, bleef hij nog negen jaaren in leeven. Thans wierdt SABINUS, nevens zijne Huisvrouw, gevangen genomen, na Rome gevoerd, en, op bevel van VESPASIANUS, met een schandvlekkenden dood gestraft.Zie TACITUS, Hist.
SALIËRS
SALIËRS; een aloud Volk, vermaard in de vroegste Geschiedenissen der Gewesten, welke thans een gedeelte der Veréénigde Nederlanden uitmaaken. Hunne oorspronklijke woonplaats was aan of omtrent de Rivier de Sala, in het tegenwoordig Frankenland. Ingewikkeld in eenen twist met hunne nabuuren de Saxen, wierden ze uit hun Vaderland verdreeven; thans, elders, eene wijkplaats zoekende, namen ze de toevlugt tot het Eiland der Batavieren. ’t Zij door zucht tot veroveringen gedreeven, of om dat, voor het sterk vermenigvuldigende getal der Landzaaten, hunne wooning te klein en bepaald was, zij trokken, eerlang, over de Maaze, op Romeinschen bodem, en sloegen zich, voor een gedeelte, neder in Toxandrie, de aloude benaaming der tegenwoordige Meierije ’s Hertogenbosch. Het genoegen, welk zij in deeze nieuwe verblijfplaats vonden, maakte hun verlangen gaande, om ’er eene bestendige wooning te vestigen. De vreeze voor de magt van JULIAAN, Neef en Veldheer van Keizer CONSTANTIUS, die, met een talrijk Leger, zich in de nabuurschap bevondt, deedt hen daar omtrent eenige vreeze opvatten. Hier om zonden ze Gezanten aan den Veldheer, met verzoek om in het stil genot en gerust verblijf hunner tegenwoordige wooningen niet te mogen gestoord worden, zo lang ze anderen geenen overlast veroorzaakten. JULIAAN, met zijnen Raad, dit verzoek der Saliërs overwoogen hebbende, beschouwde het als dubbelzinnig; als kunnende zij zich daar mede behelpen, indien het hun mogt goed dunken, de nabuurige Gewesten te ontrusten. Met een even dubbelzinnig antwoord liet hierom de Veldheer de Salische Gezanten tot de hunnen wederkeeren.
Niet lang waren zij op weg geweest, of JULIAAN zondt hen eenig volk agter naa, onder ’t geleide van den Bevelhebber SEVERUS, langs de oevers van den Rhijn, terwijl hij zelve die Riviere afzakte met eene Vloot van zeshonderd Schepen, om de gedugte nabuuren, in hun eigen Land, onverhoeds op het lijf te vallen. Door deeze verrassing van schrik bevangen, en geene baate ziende in het bieden van wederstand, gingen ze, smeekende, met vrouwen en kinderen, mitsgaders hunne beste tilbaare haave, den gevreesden Veldheere te gemoet, en onderworpen zich aan zijne mogendheid. Toen verzekerde hen JULIAAN van het vreedzaam bezit van eenige landen, onder andere ook van een gedeelte van het Eiland der Batavieren. Dit viel voor in den Jaare 358 van de Christlijke Jaartellinge.
Niet lang behielden ze het gerust bezit van het land hunner inwooninge. De Quaden, eene soort van Saxers, reeds in ’t volgende jaar, eenige Schepen hebbende toegerust, en den Rhijn daar mede zijnde afgezakt, stapten aan land in het Eiland van Batavia, om vervolgens de Saliërs met geweld aan te tasten, en uit hunne wooningen te verdrijven. Een nieuw bewijs der edelmoedigheid van den Veldheer JULIAAN genooten thans de Saliërs. Den inval der Quaden hadt hij niet vernomen, of hij gaf bevel, aan een gedeelte zijner benden, om deeze met geweld te keer te gaan, doch geen nadeel te doen aan de Saliërs, maar veel eer toe te laaten, dat zij, aan de overzijde des Rhijns, eene wijkplaats zogten op den Romeinschen bodem; alwaar zij niet als vijanden, maar als vrienden moesten ontvangen worden, uit aanmerking dat hunne overkomst geenen anderen grondslag hadt, dan lijfsberging tegen de vijanden der Romeinen. Door zulk eene heusche aanbieding volkomen vertrouwen stellende in JULIAAN, trokken de meesten, met al wat zij hadden, met hunnen Koning aan het hoofd, over den Rhijnstroom, terwijl anderen, na den Zeekant de vlugt genomen hebbende, tusschen de Duinen eene schuilplaats zogten. Hunne dankbaarheid aan den Veldheere betoonden ze, kort daar naa, door zich te schaaren onder de baniere van zekeren CHARIETTO, eenen dapperen Frank, welke JULIAAN zijnen moed en kragt hadt aangebooden, ter beteugelinge van de Quaden, van wien den Romeinen veel overlast wierdt aangedaan.
Van deezen tijd tot aan JULIAANS overlijden, bleeven de Saliers in onderdaanigbeid aan de Romeinen. Weinige jaaren, evenwel, verliepen 'er, of het bleek duidelijk, dat hunne stille onderwerping meer uit ontzag of uit eerbied voor dien Keizer, dan uit hoogagting voor den Romeinschen naam, haaren oorsprong nam. Eenige maanden slegts verliepen ’er naa zijnen dood, dat de Germaansche Volken, die voor de Romeinsche overmagt hadden moeten bukken, eene verbintenis aan gingen, om het juk af te schudden. De Saliers namen deel in dit Verbond. Met verschillenden kans voerden ze, nevens anderen, van dien tijd af, den Oorlog tegen de Romeinen, die hun, evenwel, omtrent het Jaar 427, onder den Veldheer FLAVIUS GAUDENTIUS AËTIUS, eene zo zwaare nederlaage toebragten, dat hun de moed, tot verderen opstand, vervolgens schijnt te zijn ontzonken: vooral naa dat, tusschen hen en de Romeinen, een verdrag was getroffen. Als Koning regeerde thans over de Saliers KLODIUS of KLODIO. Deeze zondt, eenige jaaren naa het gemelde gevegt, zijnen Zoon na Rome, om een bestendigen Vrede te bewerken.
Hij was een jongeling zonder baard, draagende zwaar en lang goudgeel hair, ’t welk hem langs de schouders zwierde. Zo diep stondt de Prins in de gunst van AËTIUS, dat deeze hem tot Zoon aangenomen, en, met geschenken overlaaden, gezonden hadt aan Keizer VALENTINIAAN, met welken hij een verbond van vriendschap sloot. Van dien tijd af schijnen de Saliers, even als de Batavische Volken, den Romeinen, met de wapenen, en dienste gestaan te hebben. Koning KLODIO hieldt, ten deezen tijde, zijn verblijf op eene plaats, welke men Dispargum vindt genoemd; van welken naam eenige kundige Historieschrijvers een overblijfzel meenen te vinden in de Stad Diest, aan de Demer, in Brabant. Grond voor deeze gissing meenen zij te vinden in de naamen Saalbeemden en Salleheim, zo veel als Beemden en verblijf der Saliers, welke men, in deeze oorden, aantreft. Geenen grond altoos schijnt, ondertusschen, het gevoelen der zulken te hebben, die aan KLODIO eene uitgebreidheid van gebied toeschrijven, heel tot diep in Frankrijk strekkende. Meer schijns van waarheid heeft het, dat deeze Koning ook over het Eiland van Batavia, waar van de tegenwoordige Betuwe een gedeelte uitmaakt, het gebied gevoerd heeft.
Niet zeer veele jaaren daar naa verdween de naam der Saliers. Zij kwamen, nevens andere Volken, onder het gebied van KLOVIS, eersten Christen Koning der Franken, omtrent het einde der Vijfde Eeuwe. Even gelijk die van andere, is zedert hun naam in dien der Franken versmolten.
Zie CELLARIUS, Geographia Antiqua.