RYP, (DE) een Regtsban of Ambagtsheerlijkheid, met een groot en welvaarend Dorp, in het gedeelte van het Noorderkwartier van Holland, het Baljuwschap van de Nieuwburgen genaamd. Ten Oosten grenst het Dorp aan de Beemster, van welke het alleenlijk door den Ringsloot is afgescheiden; ten Westen strekt het zich uit tot aan het Dorp Graft, waar
mede het, ten aanzien van het Regtsgebied, tot in het begin der naastvoorgaande Eeuwe, plagt vereenigd te zijn. Indien men de gedagte van MELIS STOKE volge, kan men de reden der benaaminge in de volgende Rijmregels vinden.
"Beoosten Graft zet men een Huis,
Daer bij word opgeregt een Kruis,
Een Rijp (Rups) viel uit de boom in ’t gras,
Men dee den omgang op dat pas:
Van die tijd af, de plaats beroemt,
Die word nog huiden RYP genoemt.
De Kerk staat nog op die gront,
Daer ’t Kruis nog tot de Godsdienst stond.”
Hoe ’t hier mede zij, de Rijp is niet zeer oud, en kan niet veel vroeger dan in het einde der Veertiende Eeuwe aangeleid zijn, naardien men vindt aangetekend, dat het Oktrooi, waar bij verlof wierdt gegeeven, om het Eiland, waarop het Dorp legt, te mogen bedijken, gedagtekend is in of omtrent het Jaar 1350. Langzaam ging, in ’t eerst, de aanbouw van Huizen voort. LEEGWATER, die in de voorgaande Eeuw leefde, verhaalt, in zijne jonkheid eene Oude Vrouw gekend te hebben, welke geheugenis droeg, dat in de Rijp, Kerk, Klokhuis noch Kapel, maar slegts, op zekere plaats, een rood Kruis stondt, bij ’t welk, volgens de gewoonte van dien tijd, de ingezeetenen, ’s avonds, het Lof van de Maagd MARIA kwamen zingen. Volgens de aantekening van dien zelfden Kronijkschrijver, heugde het zijner Grootmoeder, eene Oude Vrouwe, in den Jaare 1604, in haar negentigste jaar gestorven, dat in de Rijp niet meer dan veertig Huizen stonden. Sints men zich van hier op de Groote en Kleine Visscherij, als mede op het maaken van Zeildoek en andere Scheepsbehoeften, begon toe te leggen, groeide dit getal allengskens, en was, in den Jaare 1632, tot weinig minder dan zeshonderdvijftig opgeklommen; beslaande, in de uitgestrektheid, bijkans driehonderd Roeden, met verscheiden Straaten, Steegen en Buurten. Merkelijk, egter, is dit getal, in volgenden tijd, verminderd; ontmoetende men, aan de zijde van Graft, en alzo in het Westlijke gedeelte van het Dorp, groote plekken ledigen grond, of met boomen beplant, op welke voormaals Huizen stonden. Aan het zeer aanmerkelijk verval der bovengemelde Visscherijen, moet dit, voornaamelijk, worden toegeschreeven.
In den Jaare 1467 bouwde men, in de Rijp, eene kleine houten Kapel, welke, in den Jaare 1528, in eene steenen Kerk veranderd wierdt, om vervolgens, in den Jaare 1635, plaats te maaken voor een veel aanzienlijker gebouw, met een fraaien Toren en kunstig Speelwerk. Reeds vijf jaaren te vooren hadt men ’er eene Waag, als mede een Raadhuis gebouwd, zo fraai en zindelijk, dat het, in zijne soort, ten platten Lande, nergens eenen weergaê heeft. De Doopsgezinden, wier Gemeente, in vroegere dagen, hier zeer talrijk plagt te weezen, hebben ’er insgelijks eene zeer aanzienlijke Vergaderplaats, ruim en hoog, en van twee Gallerijen boven elkander voorzien. Het Gebouw wierdt kort naa den zwaaren brand van het Jaar 1654 gestigt. In deezen brand wierdt ook de Kerk der Hervormden in eenen aschhoop veranderd. Die in derzelver plaats gebouwd is, en nog tegenwoordig staat, is niet zo fraai als de voorgaande, doch munt evenwel uit boven de meeste Kerken ten platten Lande.
Men ontmoet daar binnen een deftig Orgel. De Hoogleeraar ADRIANUS RELANDUS, gelijk ter zijner plaatze is verhaald, in de Rijp gebooren, legt in deeze Kerk begraaven. Men leest aldaar het volgende Grafschrift, door hem zelven gemaakt:
"Terra tegit cineres, quae cunas prabuit olim,
Principium cursus metaque facta mei.
Quisquis es, incertae stadium decurrere vitae
Dum licet, ante oculos meta sit usque tuos.
Conficitur spatium dispar, verum exitus omnes
Unus, et haec hora te quoque forte manet.
Ergo vive Deo, praepone aeterna caducis,
Atque animi potior sit tibi cara tui.
Quidquid agis, paterisve, tuis Christi exprime mores;
Non aliâ fas est scandere ad astra viâ."
De Ambagtsheerlijkheid, welke, in de Quohieren der Verpondingen, voor zeshonderd negenendertig Morgens en honderdvierenvijftig Roeden Lands staat aangetekend, behoorde weleer aan de Graaflijkheid van Holland. In den Jaare 1730 zijn de Regenten van het Dorp, door koop uit ’s Landschaps Domeinen, daar van eigenaars, en dus hunne eigene Ambagtsheeren geworden, voor de somme van zestienduizend en zeshonderd Guldens. De Regeering van de Rijp bestaat uit Schout, vijf Schepenen, die te gelijk het Burgemeester of Regentschap waarneemen, en veertien Vroedschappen, nevens eenen Sekretaris. De Hervormde Gemeente behoort onder de Klassis van Alkmaar. Tot besluit van dit Artikel tekenen wij nog aan, dat de Rijp, in het korte tijdverloop van twintig jaaren, driemaalen een prooi der vlammen wierdt, welke verwoestingen aanrigtten, die, ware het niet geweest door den voordeeligen handel, welken, omtrent dien tijd, de ingezeetenen dreeven, voor onherstelbaar mogten worden aangezien. De eerste ramp, en wel de zwaarste, viel voor in den Jaare 1654. Bijkans drie vierde deelen van het Dorp veranderden daar door in eenen puinhoop. De fraaie Kerk met haaren Toren verteerde geheel en al.
Het getal der verbrande Woonhuizen wordt op vierhonderddertig, dat der Pakhuizen, Schuuren en Hekelhuizen, op honderdvijftig begroot. De twee andere afbrandingen, ongelijk minder in uitgestrektheid en schade, vielen voor in de Jaaren 1667 en 1674. Der optekeninge niet onwaardig is het, dat het Raadhuis, onder alle deeze verwoestende ongelukken, behouden is gebleeven.
zie LEEGWATER, Klein kronijk van Graft en de Rijp.