ABRAHAM RADEMAKER, gebooren te Amsterdam, in den Jaare 1675, was door de Natuur tot de Teken- en Schilderkunst gevormd. Zonder het onderwijs van eenigen Leermeester, maar door eigen vlijt en opmerking genoopt, maakte hij zo groote vorderingen, dat hij, door den tijd, een beroemden naam verworf.
Naa in zijne Geboorteplaats verscheiden Zaalen en Kamers te hebben beschilderd, vertrok hij met der woon na Haarlem, in den Jaare 1730, om ’er de kunst te oeffenen. Weinige jaaren hadt hij aldaar gewoond, wanneer eene gantsch onaangename ontmoeting zijn einde verhaastte. In den vroegen morgenstond van den berugten St. Jans- en Sakramentsdag, in den Jaare 1734, in ’t open veld zittende te tekenen, wierdt hij gezien van eenige boeren. Deeze, naar alle waarschijnlijkheid, hem verdenkende van medepligtigheid aan het Ontwerp, waar mede de Roomschgezinden toenmaals betigt wierden, vielen op RADEMAKER aan met Kneppels en Vlegels. Ter naauwer nood ontkwam hij de handen der doldriftige menigte, doch wierdt deswegen van eene zo zwaare ontsteltenisse bevangen, dat hij in eene ziekte storte, die, in de maand Januarij des Jaars 1735, hem uit het leeven rukte.