JOAN PESSER, Raad in de Vroedschap der Stad Rotterdam, verviel, in den Jaare 1672, nevens veele andere Regenten, in den haat van ’t gemeen, tegen hem ingenomen met den zotten waan, als of hij medepligtige van een plan ware, om de Stad aan de Franschen over te leveren. Men scholdt en dreigde hem deswegen over straat, zonder dat de Regeering het hart hadde om de baldadigheid te straffen.
Dit alles hadt ten oogmerke, de bevordering van den Prinse VAN ORANJE, welke aldus wierdt bewerkt, doch waar toe PESSER niet bewilligde, hebbende hij te vooren zijn Ampt nedergeleid, en de Stad verlaaten. Men agterhaalde hem, en voerde hem gevanklijk na 't Stadhuis, alwaar hij, door de wagtdoende burgers, een geheelen nacht bewaard wierdt. In 't volgende jaar nam PESSER de wijk na Braband, en onthieldt zich aldaar te Antwerpen, den tijd slijtende, in onschuldige uitspanningen, zonder zich met Staatszaaken te bemoeien, den tijd verbeidende tot eene luisterrijke wederkomst in ’t Vaderland. Of deeze voor hem ooit gebooren zij, is ons niet gebleeken.