Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 09-12-2022

Oosterland, Zeeland

betekenis & definitie

OOSTERLAND, een Polder en Hooge Heerlijkheid in Zeeland, op het Eiland Duiveland. De bedijkers daar van waren, omtrent het midden der Veertiende Eeuwe, Heer KLAAS

VAN BORSELEN VAN BRIGDAMME en HENDRIK VAN DEN ABEELE. De Polder wordt begroot op eenendertighonderd eenëntachtig Gemeten en tweehonderd drieënzestig Roeden Gronds. Deeze is doorgaans zandig of zavelagtig. Men vindt 'er zeer goede Zaai- en Weilanden. Die daar toe niet geschikt zijn, worden met geboomte beplant. Van hier dat men 'er de wegen en paden zeer vermaaklijk vindt, door het weelig tierende houtgewas.

— Het Dorp Oosterland, een groot uur gaans van de Stad Zierikzee geleegen, legt zeer vermaaklijk in het hoogste gedeelte en na genoeg in 't midden van Duiveland. Het is zeer regelmaatig bebouwd; drie digte Straaten hebben haaren uitgang op een ruim Marktveld, langs 't 'welk een water loopt, Meervliet genaamd. Het Marktveld is rondom betimmerd. Een zindelijk Dorphuis en een daar tegenover staand klein gebouw, 't welk tot eene Beurs en Vischmarkt dient, maaken eene aartige vertooning. Onder de Huizen, hoewel slegts ruim tachtig in getal, vindt men 'er eenigen, die fraai mogen genoemd worden. Van de aloude Kerk staat thans alleen het Koor, welks grootte en maakzel genoegzaamen grond geeft om over den voormaaligen luister des geheelen gestigts te oordeelen. Een Toren heeft men 'er niet, maar enkel een Klokhuis, op eenigen afstand van de Kerk.
— Aan den Zuidkant van het Dorp staat het Huis van den Ambagtsheere, een treffelijk gebouw, rondom in Vijvers beslooten en van aangenaame plantaadjen omringd.

< >